(Goed)keuring nieuwe wegdekken

redactie, 29 mei 2005 en 6 juni 2005

In april 2005 verscheen het thema nummer Stille wegdekken in Geluidnieuws. Hieronder een reactie op het artikel {Goed)keuring nieuwe wegdekken daarop door Ronald van Loon, M+P Raadgevende ingenieurs, en het antwoord daarop van de auteur van het artikel, Arnaud Kok van dgmr, en daarop weer een reactie van Wim van Keulen, VANKEULEN advies bv.

Reactie op het artikel (Goed)keuring nieuwe wegdekken.
door Ronald van Loon

In het artikel concludeert de schrijver dat de huidige PCG-procedure onnauwkeurig en verwarrend is. De kern van het artikel is echter gebaseerd op een onjuiste weergave van de PCG-methode. De kern van deze aanpak is namelijk de SPB-methode en niet de CPX-methode. De CPX-methode wordt gebruikt om de homogeniteit van het wegvak te` bepalen, maar altijd gerelateerd aan een gemeten of geschatte SPB-waarde.

In het kader van de Stimuleringsregeling Stille wegdekken zijn door ons ruim 150 wegdekken volgens de PCG-aanpak beoordeeld. Ook als we ons baseren op deze praktijkervaringen herkennen we ons niet in de conclusies van de heer Kok. Om de discussie rond de bruikbaarheid van de PCG-methode transparant te houden, wil ik beknopt enkele correcties geven op het genoemde artikel.

1) In de vierde alinea wordt opgemerkt: “Bij de PCG-procedure wordt een wegdek in eerste instantie middels een CPX-metingen gecontroleerd.” De suggestie dat op basis van een CPX-waarde een wegdek wordt getoetst is niet correct. De PCG-procedure schrijft in beginsel zowel een SPB-meting als een CPX-meting voor. Met de SPB-meting wordt de geluidreductie vastgesteld op 1 positie langs het wegvak. Met de CPX-methode wordt deze reductie vertaald naar een geluidreductie voor de gehele wegvaklengte.

Puntsgewijze reactie op de heer van Loon:
door Arnaud Kok

Ad 1. De heer van Loon stelt dat er een onjuiste weergave van de werkelijkheid wordt gegeven door de stelling dat conform de PCG-procedure een wegdek in eerste instantie door middel van een CPX meting wordt gecontroleerd. Graag hier ter herinnering het stroomschema voor controle van wegdekken dat gepubliceerd is in de “Richtlijn Stille wegdekken” van VROM. Deze richtlijn geldt als leiderraad voor wegen waarop subsidie is aangevraagd en heeft navolging gekregen van gemeentes die eisen met betrekking tot geluidsreductie in het bestek zetten.

In het schema is zeer duidelijk te zien dat wie bij start begint als eerste een CPX-meting op een wegvak ziet. Bij dit schema komt een SPB-meting pas kijken als het wegdek op basis van een CPX-meting afgekeurd wordt.

Tevens geldt dat bij een SPB-meting er een andere gevoeligheid is per (1/3) octaafband dan bij een CPX-meting. Ofwel het SPB-CPX verschil op dB(A) niveau komt niet overeen met het verschil per tertsband. Hiermee zou je in theorie kunnen kijken naar een locatie waar er een bij CPX dominantere frequentieband relatief hoge waardes geeft en de bij SPB verwachte dominante frequenties relatief lage waarde geeft. Zo kun je het verschil met enkele tienden groter laten zijn dan reëel is. Een oplossing waar in het artikel voor gepleit wordt is om niet één verschilwaarde voor alle frequentiebanden te hanteren, maar een verschilwaarde per frequentieband. Aangezien voor beide metingen frequentieanalyses gemaakt worden is dit zeer eenvoudig te realiseren.

Reactie
door Wim van Keulen

Als medeopsteller van de Richtlijn Stille wegdekken en ontwerper/eindgebruiker van een aantal CPX-trailers het volgende.

Ad1. De kern van de PCG is wel degelijk de CPX-meting en niet de SPB-meting. Dit is ook logisch omdat het gehele wegvak getoetst dient te worden zowel vanuit het gezichtspunt van subsidie en de Wet Geluidhinder als van de opdrachtgever. Er wordt dus wel degelijk eerst op basis van een CPX-meting getoetst. Van de 150 in het commentaar genoemde wegdekken die ik destijds voor de subsidie aangemeld heb, is een aantal intussen met behulp van CPX-methode gemeten en afgekeurd. Bij de meeste van die wegdekken heb ik daarna een SPB-meting gedaan en het wegdek alsnog goedgekeurd.

Bij standaardgevallen waarbij geen sprake is van subsidie is een CPX-meting altijd noodzakelijk. Enkel een SPB-meting wordt niet meer geaccepteerd in moderne bestekken. Bij monitoring is enkel CPX voldoende totdat de interventiewaarde wordt bereikt.

2) In het artikel wordt gesuggereerd dat het eindresultaat te beïnvloeden is door een goede SPB-locatie te kiezen. Er staat: “Ook bestaat er door deze werkwijze (eerst CPX, dan SPB) de mogelijkheid om selectief een SPB-meetlocatie te kiezen.” In de PCG-procedure is het eindresultaat echter onafhankelijk van de te kiezen SPB-locatie. De CPX-waarde ter hoogte van de SPB-locatie wordt namelijk gerelateerd aan het SPB-resultaat. De gemiddelde geluidreductie over het hele wegvak blijft hiermee in alle gevallen gelijk. Ad 2. Het klopt dat het verschil SPB-CPX wordt bepaald ter hoogte van het SPB-meetpunt. Dit zou dan impliceren dat het niet uitmaakt waar je de SPB meting uitgevoerd. Tenslotte als op punt A de SPB-meting 1.0 dB(A) hoger is dan op punt B zal het verschil tussen de gemeten CPX-waardes op deze meetpunten ook wel 1.0 dB(A) zijn. Dit is echter wel wat kort door de bocht. Bovenstaande stelling impliceert een lineaire relatie met richtingscoëfficiënt 1 tussen CPX en SPB. Aangezien er sprake is van vier meetbanden binnen CPX, moet deze relatie dan ook gelden voor de banden afzonderlijk. Dit is niet het geval. Zo is de winterband met vrachtwagenprofiel (D-band in de ISO norm) relatief stil ten opzichte van de andere banden op slechte dichte wegen en relatief lawaaierig op mooie dunne deklagen. 2. In principe is het mogelijk om de SPB ijkingmeting optimaal te kiezen. Dit is vaak praktisch niet mogelijk maar het uiteindelijke PCG-waarde wordt er niet of nauwelijks door beïnvloed hetgeen een sterk punt van de procedure is. Nadeel van de procedure is dat de SPB- en CPX-meting op de juiste locatie aan elkaar gelinkt wordt. Dat is praktisch een probleem wanneer verschillende bureaus de metingen uitvoeren. Niet alle bureaus willen in dergelijke gevallen voldoende meewerken. De toonaard van de discussie waarop dit commentaar slaat, is tekenend voor dit probleem.

Dat het verband tussen CPX en SPB bij sommige te kleine gesloten trailers niet lineair is, is lastig en niet volgens de ISO-norm, maar daarvoor is enigszins te corrigeren. Bij dit soort afwijkende trailers bestaat er zelfs geen referentie wegdek. Bij iedere meting ligt de referentie anders.

Het grootste probleem dat niet is genoemd, is de temperatuurcorrectie. Bij CPX-metingen wordt een verkeerde temperatuurcorrectie (namelijk die die hoort bij een SPB-meting, waarvoor die ook niet correct is) gebruikt. Dit terwijl in de literatuur veel betere correcties beschikbaar zijn. Het verband tussen CPX en SPB is daardoor niet voldoende nauwkeurig. De in de Richtlijn genoemde procedure met betrekking tot het vastleggen van SPB en CPX is een slechte. Daarom blijft er een SPB-meting noodzakelijk om de CPX-meting te ijken met name in grensgevallen. Zolang dit probleem niet is opgelost, is het niet mogelijk een correcte referentie vast te stellen (voor de open en grote gesloten trailers) en is blijven SPB-metingen noodzakelijk.

De meetnauwkeurigheid van CPX en SPB is naar alle waarschijnlijkheid vergelijkbaar. De CPX is daarmee in principe net zo geschikt voor controlemetingen als SPB. Maar de onderlinge vergelijkbaarheid van de CPX is matig vanwege afwijkende te kleine trailers.

3) Een nadeel van de PCG-procedure is volgens de schrijver dat door de relatie tussen CPX- en SPB-waarden grote verschillen ontstaan in de berekende geluidreductie. Dit zou dan gelden in gevallen waar alleen een CPX-meting wordt uitgevoerd. De Richtlijn Stille wegdekken geeft randvoorwaarden voor de toepassing van een SPB/CPX-relatie. Hierin is een aantal handreikingen opgenomen hoe een GESCHATTE SPB-waarde bepaald kan worden en hoe met meetonnauwkeurigheden omgegaan wordt. Wanneer een adviesbureau constateert dat er verschillen van 2 dB(A) op kunnen treden door artefacten van het meetsysteem of door onnauwkeurigheden in hun SPB/CPX-relatie, kan een wegdek niet beoordeeld worden op basis van alleen de CPX-meting. In een advies zal een adviseur rekening houden met deze onnauwkeurigheden. Ad 3. Wanneer een algemene relatie tussen CPX en SPB wordt gebruikt voor een wegdekproduct zal het resultaat onnauwkeuriger zijn dan wanneer ook een SPB meting aan een wegvak wordt uitgevoerd. Het aangehaalde (overigens wel meest extreme) voorbeeld gaat over één enkel wegdekproduct op twee locaties waarbij op iedere locatie zowel een SPB-als een CPX meting is uitgevoerd. Het verschil tussen de relaties CPX/SPB bleek daar dan ook ongeveer 2 dB(A) te bedragen. Dit wordt afgedaan als “artefacten van het meetsysteem of door onnauwkeurigheden in hun CPX/SPB relatie”.

Ten eerste: Het gebruikte en beproefde meetsysteem is volledig ontworpen om artefacten uit te sluiten. Door de afwezigheid van de kap is de absorptie van de omgeving (m.u.v. van het wegdek) constant en maximaal. Ook zijn de microfoons niet aan de as-kant gemonteerd, worden reflecties tegen metalen delen vermeden en wordt dus altijd met de grootst mogelijke zorgvuldigheid aan alle ISO-eisen voldaan.

Ten tweede: De zinsnede “onnauwkeurigheden in hun CPX/SPB relatie” is onduidelijk, want het voorbeeld betreft niet één, maar twee zulke relaties. De kans dat bij andere bureaus de relatie tussen meerdere wegen met 1 wegdektype altijd precies hetzelfde is zal bijzonder klein zijn.

3. De kosten van de SPB-meting zijn een erg groot probleem. Indien een wegdek wordt getoetst, wordt dat met behulp van de CPX-meting gedaan. Indien het wegdek voldoet, is er niets aan de hand (behalve dan de resultaten niet gebruikt mogen worden in RMW-berekeningen). Maar als het niet wordt goedgekeurd en de verschillen met de bestekseisen zijn niet te groot, wordt er een SPB-meting uitgevoerd. Dit is op voorhand natuurlijk niet bekend. Dus dit dient in een offerte meegenomen worden als een kostenpost. Sommige bureaus doen dit wel en sommige niet ondanks bestekseisen. Hierdoor ontstaat er een ongewenste situatie: bureaus die een goede procedure aanbieden, zijn daarmee te duur ten opzichte van de anderen die eventuele kosten van een SPB-meting onder meerwerk vallen. Dit is korte-termijn denken en leidt tot ontevredenheid bij opdrachtgevers.
4) Onder het kopje “Praktijk” wordt gesteld dat er vaak discussie over de kosten van de (benodigde) SPB-meting is. Zoals vermeld maakt de SPB-meting deel uit van de PCG-procedure. Alleen als de relatie SPB/CPX voor een situatie voldoende betrouwbaar bekend is, kan een SPB-meting bespaard worden. Overigens is in het subsidiebudget rekening gehouden met de kosten van geluidmetingen alsook die van een SPB-meting. Ad 4. Zoals eerder vermeld komt in de visie van menig gemeente ambtenaar een SPB-meting pas om de hoek kijken als een wegdek op basis van alleen een CPX-meting wordt afgekeurd. Als het wegvak goedgekeurd wordt is de besparing van het uitvoeren van alleen een CPX-meting mooi meegenomen. Overigens is een discussie over subsidiebudget een beetje verleden tijd. De meeste opleveringsmetingen in het kader van de stimuleringsregeling stille wegdekken zijn uitgevoerd. Nu is het de beurt aan de wegbeheerders als gemeente en provincie. Deze zullen eigen eisen gaan stellen aan een wegdek en deze eisen opnemen in het bestek. In het artikel wordt dan ook betoogd in het bestek op te nemen dat er, naast een CPX-meting, een SPB-meting moet worden uitgevoerd of dat er een ander criterium aangehouden wordt zoals de gemiddelde reductie van het wegvak bepalen op basis van de CPX-methode waarbij niet omgerekend wordt naar een SPB-waarde. Conclusie: De PCG-procedure is in beginsel een goede procedure, maar wil de PCG volwassen worden en inzichtelijker voor opdrachtgevers dan:
  • niet-lineaire trailers niet meer gebruiken (4 dB reductie bij CPX moet gewoon overeenkomen met 4 dB reductie bij SPB),
  • de juiste temperatuurcorrectie worden toegepast
  • een referentie vaststellen per trailer

home...