Ontwerpbesluit efficiënter gebruik geluidsruimte op gezoneerde industrieterreinen

Ministerie van VROM, 7 maart 2006

Op 7 maart 2006 heeft de staatssecretaris van VROM het ontwerpbesluit houdende wijziging van enkele krachtens de artikelen 8.40, 8.41 en 8.42 van de Wet milieubeheer gegeven algemene maatregelen van bestuur in verband met een tekort aan geluidsruimte op industrieterreinen als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder (efficiënter gebruik geluidsruimte op gezoneerde industrieterreinen) aan de Tweede Kamer aangeboden.

Redactie: Hiermee wordt voorkomen dat AmvB inrichtingen meer geluidsruimte krijgen toebedeeld dan nodig is.

1200 terreinen

Het ontwerpbesluit heeft betrekking op circa 1200 gezoneerde industrieterreinen. Het aantal 8.40- inrichtingen per gezoneerd terrein varieert van enkele tot in sommige gevallen honderden inrichtingen. Het aantal 8.40- inrichtingen, dat door de introductie van de nieuwe geluidseis geconfronteerd zal worden met een beperking van de voor een goede bedrijfsvoering benodigde geluidsruimte, zeer beperkt zal zijn.

toelichting

Blijkens de toelichting voorziet dit besluit in een aanvulling op de geluidsvoorschriften in de algemene maatregelen van bestuur die hun grondslag vinden in onder meer artikel 8.40 van de Wet milieubeheer (de zogenoemde 8.40-amvb’s).

In Hoofdstuk V van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) is bepaald dat rond industrieterreinen waarop bepaalde krachtens de Wet milieubeheer aangewezen inrichtingen zijn gevestigd of zich mogen vestigen, een geluidszone moet zijn vastgesteld. Genoemde zone betreft het gebied rondom een industrieterrein, zoals bedoeld in de Wgh, waarbuiten door de op dat terrein gevestigde inrichtingen gezamenlijk geen hogere geluidsbelasting dan 50 dB(A) etmaalwaarde mag worden veroorzaakt.

Voor inrichtingen op industrieterreinen die op grond van de Wgh gezoneerd zijn, is er derhalve een gelimiteerde geluidsruimte beschikbaar. Het probleem dat zich daarbij in de praktijk regelmatig voordoet is dat die geluidsruimte door de reeds aanwezige inrichtingen (meer dan) volledig wordt opgevuld, terwijl er nog wel fysieke ruimte op het terrein aanwezig is voor de vestiging van één of meer nieuwe inrichtingen. Ook komt het voor dat bestaande inrichtingen willen uitbreiden, maar er geen geluidsruimte meer beschikbaar is. In beide gevallen laat de wettelijke regeling niet toe dat een Wet milieubeheer vergunning wordt verleend.

De oorzaak voor de hierboven geschetste problematiek blijkt, naast in voorkomende gevallen een onvolkomen zonebeheer door het bevoegd gezag, te liggen in de hoeveelheid ongebruikte geluidsruimte van inrichtingen die vallen onder de artikel 8.40-amvb’s (hierna 8.40- inrichtingen) die zich, naast de Wet milieubeheer vergunningplichtige inrichtingen, op dergelijke gezoneerde industrieterreinen vestigen. Ten aanzien van deze 8.40- inrichtingen zijn algemene geluidsvoorschriften in de betreffende amvb’s opgenomen en is bewust afgezien van maatwerkvoorschriften; deze vergen immers onderzoek en hogere administratieve lasten. Bovendien produceren 8.40- inrichtingen in het algemeen veel minder geluid dan inrichtingen die op grond van de Wet milieubeheer vergunningplichtig zijn.

De geluidsniveaus zijn in de meeste gevallen op de gevel van de dichtstbijzijnde woning vastgesteld. Gebleken is dat bij hantering van deze niveaus een 8.40-inrichting meer geluidsruimte toebedeeld krijgt dan een dergelijke inrichting in feite nodig heeft. Zo wordt de geluidszone onnodig snel opgevuld. Het bevoegd gezag kan deze niet “gebruikte” geluidsruimte in de huidige situatie beperken door het stellen van een nadere eis. Daarmee zou dit deel van de problematiek grotendeels kunnen worden opgelost. Echter, in de praktijk gebruikt het bevoegd gezag het instrument van de nadere eis voor dit soort situaties uiterst zelden.  

Bron: Website Tweede Kamer, te vinden via parlando 29021, nr. 11
 

home...