Vlaams minister Dirk Van Mechelen: “Speelpleinen zijn eigen aan woongebieden”

Kabinet Dirk Van Mechelen, Vlaams minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening, 26 januari 2006

 
Minister Van Mechelen komt namens het Vlaams Gewest vrijwillig tussen in het hoger beroep van de stad Menen.

De regelgeving rond ruimtelijke ordening is duidelijk: speelpleinen horen weldegelijk thuis in woongebieden. Dat zegt Vlaams minister van Ruimtelijke Ordening Dirk Van Mechelen. Omdat Dirk Van Mechelen vindt dat de gerechtelijke uitspraak over een speelplein in Menen een grote precedentswaarde heeft, laat hij een advocaat aanstellen die moet tussenkomen wanneer de stad Menen in beroep gaat tegen het vonnis.

Minister Van Mechelen verduidelijkte dit deze ochtend in het Vlaams Parlement op vraag van Gilbert Bossuyt. Hij stelt dat vanuit zijn bevoegdheid over Ruimtelijke Ordening er geen enkel probleem is met speelpleinen en jeugdhuizen in woongebied. Hij verwijst hierbij naar het koninklijk besluit van 28 december 1972 betreffende de inrichting en de toepassing van de ontwerp-gewestplannen en de gewestplannen (met name artikel 5.1.0.).


Foto: Conrad Nutschan, Wikipedia, beschikbaar onder GFDL licentie

Het voorschrift geeft aan dat woongebieden bestemd zijn voor het wonen zélf, evenals een hele reeks niet-residentiële functies die rechtstreeks betrekking hebben op het wonen, zoals winkels, restaurants, café's, kantoren, bedrijfjes, ontspanningsgelegenheden, parken en pleinen, ontmoetingscentra en theaters, gemeentehuizen en banken, musea, hotels en zelfs landbouwbedrijven. “Een speelplein en een jeugdhuis horen daar uiteraard ook bij!”, zegt minister Van Mechelen.

Deze niet-residentiële functies moeten dan wel aan bepaalde randvoorwaarden voldoen. Zo moeten al deze activiteiten verenigbaar zijn met de onmiddellijke omgeving, en geldt voor projecten inzake handel, dienstverlening, ambacht en kleinbedrijf dat ze bestaanbaar moeten zijn met de woonomgeving. Dit laatste wil zeggen dat er moet nagegaan worden of de ze omwille van hinder, schaal of dergelijke niet moeten worden gelokaliseerd in een speciaal daartoe bestemd gebied.

Los van het gegeven dat de regel van bestaanbaarheid strikt genomen niet van toepassing op speelpleinen en jeugdhuizen, is het voor minister Van Mechelen evident dat speelpleinen niet kunnen verwezen worden naar een specifiek bestemmingsgebied. Een ‘recreatiegebied’ is immers vooral bedoeld voor sportinfrastructuur en voor grootschalige recreatievoorzieningen, terwijl gewestplangebieden voor ‘gemeenschapsvoorzieningen’ en openbare nutsvoorzieningen eerder bestemd zijn voor grootschalige infrastructuur. Speelpleinen horen dus zeker thuis in een woongebied. “Met welk recht leggen we anders in grotere verkavelingen als voorwaarde op dat op een centrale plaats een goed bereikbaar en degelijk uitgerust speelplein móet worden voorzien? Vanuit de functie ervan is het overigens weinig of niet te verantwoorden een dergelijke voorziening te voorzien ver van de woningen. Het is immers bestemd voor de bewoners en hun kinderen zélf”, verduidelijk minister Van Mechelen.

De vraag of een niet-residentiële voorziening of inrichting verenigbaar is met een woongebied, hangt af van plaats tot plaats. Uiteraard zijn er voorzieningen die niet te verenigen zijn met de woonfunctie, bijvoorbeeld een groot kantoorgebouw temidden van een straat waar uitsluitend vrijstaande éénsgezinswoningen staan of een groot lunapark tussen historische gebouwen in een stadscentrum. Maar als we het over een jeugdhuis of een speelplein hebben dan gaat het alvast om activiteiten die zeer nauw verwant zijn met het wonen. “Meer nog,” zegt minister Van Mechelen, “een speelruimte is een wezenlijk onderdeel is van de woonfunctie. Op voorwaarde dat ze op schaal van de buurt zijn, lijkt het uitgesloten om te besluiten dat er sprake zou zijn van overmatige en onaanvaardbare hinder.” Dit laatste slaat vanzelfprekend enkel op het beleidsdomein ruimtelijke ordening, en neemt niet weg bijvoorbeeld een jeugdhuis uiteraard ook aan de geluidsnormen moet voldoen.

Dirk Van Mechelen wijst er verder op dat op heel wat plaatsen in Vlaanderen de woonomgeving via bijzondere plannen van aanleg (of via verkavelingsvergunningen) een meer gedetailleerde invulling heeft gekregen. Deze BPA’s dienen er precies voor om het wonen én de verschillende ermee verwant zijnde activiteiten hun plaats te geven in een specifieke omgeving. De vraag van ‘verenigbaarheid’ wordt in deze BPA’s dus al in grote mate beantwoord. Ook zo in Menen.

Specifiek: Hoeve Delaere in Menen

Minister Van Mechelen is verbaasd over de gehanteerde argumentatie van Rechtbank van Eerste Aanleg te Kortrijk. In het vonnis hield de rechter immers uitsluitend rekening met gewestplan en de algemene bestemming van woongebied. Dit terwijl BPA ‘Kranenbroek’ dat voor deze omgeving werd opgesteld, veel recenter en meer gedetailleerd is dan het gewestplan, en in principe als hét afwegingsdocument geldt op vlak van ruimtelijke ordening. Het jeugdcentrum (‘Hoeve Delaere’) is in dit BPA in een specifieke zone voor gemeenschapsvoorzieningen opgenomen, uitdrukkelijk bestemd voor het gemeentelijk jeugdcentrum. Bij de totstandkoming van dit BPA werden overigens geen bezwaren ingediend.

Daarnaast stelt minister Van Mechelen vast dat de rechter op grond van ruimtelijke ordeningsargumenten discussies beslecht die in de leer van de burenhinder of in de toepassing van de milieureglementering thuishoren, voor zover er inderdaad van overlast sprake zou zijn. “Dat er geen speelpleinwerking mag doorgaan gedurende de schoolvakanties, dat fuiven in het gebouw verboden worden of luid de muziek staat in een jeugdcentrum is geen zaak van het beleidsdomein ruimtelijke ordening”, zegt de minister.

Minister Van Mechelen ziet deze zaak als een belangrijk precedent. Aangezien hij bevestigt dat er zich in dit geval helemaal geen probleem stelt inzake de regelgeving ruimtelijke ordening, heeft hij na overleg met zijn administratie aan de afdeling juridische dienstverlening van het departement LIN gevraagd om een advocaat aan te stellen met het oog op een vrijwillige tussenkomst in de zaak. Bovendien wijst hij zijn collega minister Bert Anciaux erop dat er met de regelgeving ruimtelijke ordening niets mis is. Minister Anciaux had aan minister Van Mechelen de vraag gesteld of deze reglementering niet moet worden aangepast om te vermijden dat het functioneren van jeugdcentra en speelpleinen in Vlaanderen in het gedrang komt.

Ruimte voor kinderen en jongeren

Meer zelfs, minister Van Mechelen wijst erop dat er in de regels omtrent ruimtelijke ordening heel wat ruimte gecreëerd werd voor kinderen en jongeren. “Denken we maar aan het instrument van de sectorale BPA’s voor de zonevreemde sport- en recreatievoorzieningen of aan het decretaal verankeren van het recreatief medegebruik in alle gewestplanbestemmingen.” Dit recreatief medegebruik laat tijdelijke constructies toe zoals een kampplaats voor tenten, een fuif van de jeugdbeweging op een landbouwweide of een jaarlijks festival. “Bovendien hebben we speeltoestellen in tuinen en van de inrichting van openbare speelterreinen vrijgesteld van stedenbouwkundige vergunningsplicht”, besluit Van Mechelen.

Google

Bron: Belga direct, www.belga.be

home...