Provincie verleende terecht milieuvergunning aan constructiebedrijf

Raad van State, 30 november 2005

Op 30 november 2005 deed de Afdeling Bestuursrechtspraak uitspraak over de milieuvergunning die het college van gedeputeerde staten van Gelderland heeft verleend aan een constructiebedrijf aan de Waalbandijk in IJzendoorn voor het repareren en onderhouden van (eigen) bagger- en andere vaartuigen met een lengte van 25 meter en langer. Enkele inwoners van IJzendoorn en het gemeentebestuur van Neder-Betuwe zijn van mening dat niet de provincie, maar de gemeente bevoegd is om zo’n vergunning af te geven. Bepalend daarvoor is volgens hen dat het bedrijf niet meer beschikt over een scheepshelling voor de reparatie van schepen van meer dan 25 meter. Verder hebben zij aangevoerd dat de beslissing om een milieuvergunning te verlenen, had moeten worden aangehouden. Het standpunt van de provincie dat om het terrein reeds een geluidszone geldt, is volgens appellanten onjuist.

De Raad van State concludeert op grond van een oude versie van het bestemmingsplan uit 1982 dat de milieuvergunning terecht is verleend. Hieronder de volledige tekst van de uitspraak.
 


Zaaknummer: 200409621/1
Publicatie datum: woensdag 30 november 2005
Tegen: het college van gedeputeerde staten van Gelderland
Proceduresoort: Eerste aanleg - meervoudig
Rechtsgebied: Kamer 2 - Milieu - Overige
 


200409621/1.
Datum uitspraak: 30 november 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. het college van burgemeester en wethouders van Neder-Betuwe,
2. [appellanten sub 2], allen wonend te [plaats], gemeente Neder-Betuwe,
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 1 oktober 2004, kenmerk MW03.43025, heeft verweerder aan [vergunninghoudster] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting voor het repareren en onderhouden van (eigen) bagger- en andere vaartuigen met een langs de waterlijn gemeten lengte van 25 meter of meer, gelegen aan de [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Neder-Betuwe, sectie […], nummer […]. Dit besluit is op 21 oktober 2004 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit hebben appellant sub 1 bij brief van 29 november 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, en appellanten sub 2 bij brief van 30 november 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld.

Bij brief van 1 februari 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 september 2005, waar appellant sub 1, vertegenwoordigd door ir. W.A. de Boer, W.F.M. Graven en T. van de Ven, ambtenaren van de gemeente, appellanten sub 2, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. F.J. Gaaf-Van der Weerd en ing. J.W.C. Hengst, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen. Tevens is vergunninghoudster gehoord, vertegenwoordigd door mr. N.J.M. de Munnik, advocaat te Rotterdam.

Na het sluiten van de zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend. De Afdeling heeft nadere stukken opgevraagd, die alle betrekking hebben op bestemmingsplannen en relevante wijzigingen hiervan in het buitengebied in de kern IJzendoorn, gemeente Neder-Betuwe, opgenomen als bedrijfsterrein B in het bestemmingsplan "Uiterwaarden, gedeeltelijke herziening A" van 7 april 1993. Deze stukken hebben tot twee weken na 13 oktober 2005 ter inzage gelegen op het Provinciehuis te Arnhem. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld op deze stukken te reageren. Appellante sub 2 hebben bij brief van 11 november 2005 nadere stukken ingezonden. Met toestemming van partijen is afgezien van een nadere zitting.

2. Overwegingen

2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.

2.2. Appellanten sub 2 stellen dat niet verweerder maar appellant 1 het bevoegde gezag is omdat in de inrichting niet langer een scheepshelling voor de reparatie van schepen van meer dan 25 meter lang aanwezig is. Verweerder betoogt dat het beroep van appellanten sub 2 in zoverre niet-ontvankelijk is, omdat appellanten sub 2 deze grond niet als bedenking tegen het ontwerp van het besluit hebben ingebracht.

2.2.1. De vraag wie het bevoegde gezag is, betreft een punt van openbare orde, zodat de Afdeling deze aangelegenheid ambtshalve moet beoordelen. Derhalve is er geen aanleiding is het beroep in zoverre niet-ontvankelijk te verklaren.

2.2.2. Ingevolge artikel 3.1 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (hierna te noemen: Ivb) zijn gedeputeerde staten bevoegd te beslissen op de aanvraag om een vergunning ten aanzien van inrichtingen die behoren tot een categorie die in bijlage I is aangewezen. In categorie 13.3, aanhef en onder b, van bijlage I bij het Ivb is bepaald dat gedeputeerde staten het bevoegd gezag zijn voor inrichtingen voor het bouwen, onderhouden, repareren of het behandelen van de oppervlakte van metalen schepen met een langs de waterlijn te meten lengte van 25 meter of meer. De vergunning is gevraagd voor een inrichting als genoemd in bedoelde categorie 13.3, aanhef en onder b, zodat verweerder het bevoegde gezag is, ook als de door appellanten sub 2 bedoelde scheepshelling ten tijde van het bestreden besluit niet langer in de inrichting aanwezig was.

2.3. Appellanten betogen dat de beslissing op de aanvraag ingevolge artikel 13.7 van de Wet milieubeheer had moeten worden aangehouden. Zij menen dat het standpunt van verweerder dat om het terrein van rechtswege een geluidzone geldt, onjuist is, omdat naar hun mening ingevolge artikel 53 juncto artikel 59 van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) de relevante datum 1 juli 1993 is en [vergunninghoudster] vóór die datum slechts een inrichting dreef ter reparatie en onderhoud van schepen met een lengte van minder dan 25 meter.

2.3.1. Ingevolge artikel 13.7 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wm), voorzover hier van belang, houdt het bevoegd gezag de beslissing op de aanvraag aan indien deze betrekking heeft op een inrichting, behorende tot een krachtens artikel 41 van de Wgh aangewezen categorie, die is gelegen op een terrein als bedoeld in dat artikel, waaromheen nog geen zone is vastgesteld.

Artikel 13.7 van de Wm ziet blijkens zijn verwijzing naar artikel 41 van de Wgh op "nieuwe situaties", dat wil zeggen op na de inwerkingtreding van hoofdstuk V van de Wgh op 1 september 1982 ontstane situaties.

Op het onderhavige terrein was op 1 september 1982 op grond van het toen geldende bestemmingsplan vestiging van een inrichting als bedoeld in artikel 41 van de Wgh mogelijk. Hierin is, anders dan appellanten stellen, geen wijziging gebracht door het door hen bedoelde op 7 april 1993 vastgestelde bestemmingsplan, nu het besluit van verweerder met betrekking tot de vereiste goedkeuring van dat bestemmingsplan door de Afdeling bij uitspraak van 25 november 1996, no. E01.94.0009, is vernietigd. Derhalve was er ten tijde van het bestreden besluit sprake van een bestaande situatie, zodat er voor verweerder geen aanleiding bestond de aanvraag aan te houden. De beroepsgrond faalt.

2.4. De beroepen zijn ongegrond.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, Voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. J.H. van Kreveld, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Melse
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2005
191-484.
 
 
Bron: website Raad van State, www.raadvanstate.nl

home...