Literatuurstudie effecten laagvliegen op dieren

Ministerie van LNV, 21 november 2008
Alterra, 27 augustus 2008

In een kamerbrief reageert de minister van LNV, Gerda Verburg, op een 'Quick-scan van Alterra. het onlangs verschenen rapport “Quick-scan verstoring fauna door laagvliegen” (Van der Grift et al., Alterra-rapport 1725).

Het is nu nog niet mogelijk te besluiten over het al of niet overnemen van aanbevelingen en maatregelen. Er volgt een evaluatie.

Achtergrond: SMT-2 en evaluatie

De planologische kernbeslissing Tweede Structuurschema Militaire Terreinen (SMT-2) uit 2005 wijst de ligging van de laagvlieggebieden en -routes voor militaire luchtvaart in Nederland aan. Het SMT-2 kondigt daarnaast een evaluatie aan van het gebruik van deze laagvlieggebieden en -routes. Deze evaluatie heeft betrekking op zowel overlastaspecten van laagvliegen als effecten op natuurwaarden van laagvliegen. Op basis van de uitkomsten van deze evaluatie zal bezien worden of het wenselijk en mogelijk is om laagvlieggebieden en -routes anders te situeren of anders te gebruiken.

 Literatuuronderzoek naar effecten op natuurwaarden

De evaluatie vormde voor de minister, als mede-ondertekenaar van het SMT-2, een aanleiding om literatuuronderzoek te laten verrichten naar de mogelijke verstoring van fauna in beschermde natuurgebieden. Dit onderzoek is uitgezet en begeleid in samenspraak met het ministerie van Defensie. Resultaat van het onderzoek is het hierboven genoemde rapport. Het rapport geeft een overzicht van de beschikbare wetenschappelijke kennis over effecten van laagvliegen op fauna. Het gaat daarbij om beschermde soorten in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en/of in Natura 2000-gebieden.

Het rapport trekt conclusies over de effectkans van laagvliegen in de verschillende laagvlieggebieden en op de verschillende laagvliegroutes. Concreet onderscheidt het rapport laagvlieggebieden en -routes met een grote, matige en kleine effectkans. Het doet enkele algemene aanbevelingen om met deze effectkans om te gaan:

 “Op basis van het onderzoek zijn er drie algemene aanbevelingen te formuleren:

  1. heroverweeg het gebruik als laagvlieggebied voor gebieden die relatief klein zijn, maar waarvoor wel een hoge effectkans voor verstoring van gevoelige natuurwaarden geldt;

  2. onderzoek de mogelijkheid om de begrenzingen van het laagvlieggebied of de laagvliegroute aan te passen waardoor natuurkernen met gevoelige natuurwaarden net buiten in plaats van binnen het gebied/de route vallen;

  3. onderzoek of het mogelijk is om ruimtelijke en/of temporele restricties aan de laagvliegactiviteiten te stellen, waarbij kwetsbare plekken en perioden zoveel mogelijk worden gemeden.”

De door Alterra verrichte studie geeft overigens slechts inzicht in de mogelijkheid van het optreden van verstorende effecten op natuurwaarden in absolute zin, zonder deze effecten te relateren aan instandhoudingsdoelstellingen voor specifieke Natura 2000- gebieden, plaatselijke omstandigheden als milieu- en watercondities of mogelijkheden om (anders dan met betrekking tot het vliegen zelf) mitigerende maatregelen te treffen. Het nu voorliggende rapport geeft dan ook geen inzicht in de noodzaak om de maatregelen die het voorstelt ook daadwerkelijk te treffen.

Aanbevelingen en maatregelen

De minister neemt de aanbevelingen die het rapport doet serieus. Het is in dit stadium echter nog niet mogelijk om te besluiten over het al of niet overnemen van de aanbevelingen en maatregelen. Zoals het rapport zelf namelijk al aangeeft (in hoofdstuk 11): “Het betreft ‘mono-disciplinaire’ aanbevelingen, alleen gebaseerd op ecologische inzichten die dit onderzoek heeft opgeleverd. Andere aspecten, zoals geluidhinder voor mensen, verstoring van landbouwhuisdieren of militaire belangen, zijn niet betrokken. Na integratie van alle aspecten kan daarom een ander “eindplaatje” ontstaan.”

In de uiteindelijke evaluatie zullen op basis van een afweging van alle betrokken belangen keuzes gemaakt moeten worden met betrekking tot de ligging en het gebruik van de laagvlieggebieden. De aanbevelingen van het voorliggende rapport zullen hierbij een rol spelen.

Geluid

Volgens de literatuurstudie van Alterra zijn de belangrijkste bronnen van verstoring door laagvliegen het geluid en de zichtbaarheid van de vliegtuigen, dan wel een combinatie hiervan. Weinig studies proberen echter gekwantificeerde dosis-effectrelaties te geven voor de invloed van geluid op vogels. De vogels waarvan het vaakst wordt gemeld dat deze gevoelig zijn voor vestoring zijn watervogels, inclusief kust- en zeevogels.  De invloed van het geluid van vliegtuigen en de zichtbaarheid ervan voor vogels zijn moeilijk te scheiden. meningen en feitelijk gestaafde constateringen zijn in de literatuur lastig uit elkaar te houden, aldus het Alterra rapport.

Voor zoogdieren is weinig onderzoek bekend. Het onderzoek dat is uitgevoerd heeft bovendien betrekking op soorten die in Nederland niet voorkomen, zoals de soorten die het meest zijn onderzocht, het dikhoornschaap en de kariboe. Over de ree is slechts een onderzoek bekend, uit 1987.

Google

Bronnen: Ministerie van LNV, Het rapport van Alterra (PDF), bericht van Alterra

home...