Auteurs: Janneke van Eekeren en Daniëlla Nijman, Halsten advocaten
Een selectie van de uitspraken die in de periode van 19 oktober tot met 9 november 2022 zijn gedaan door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (“de Afdeling”). Onderwerpen die aan bod komen zijn evenementen en de Nota Limburg, hoe om te gaan met geluidniveaus bij een plattelandswoning, de planologische inkadering van een motorcrossterrein en een appellant die voortaan iedere dag tot 60 moet tellen.
Evenementen
Evenementen bij “De IJzeren Man” in Eindhoven: ABRvS 9 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3235
De gemeente Eindhoven heeft een bestemmingsplan gemaakt om bij een bestaand natuurzwembad “De IJzeren Man” nieuwe horecabebouwing en evenementen mogelijk te maken. De bestaande horecagelegenheid wordt meer mogelijkheden geboden, onder andere door een groter terras toe te staan.
Naast het natuurzwembad ligt een appartementencomplex en enkele andere woningen. De omwonenden zijn met name bevreesd voor de geluidsconsequenties van deze ontwikkelingen.
De omwonenden hebben met name moeite met de evenementen die kunnen worden gehouden bij het natuurzwembad. Een eerdere voorlopige voorzieningenprocedure om de evenementenbestemming te schorsen, hebben zij gewonnen. De voorzieningenrechter van de Afdeling oordeelde in die zaak dat, “gelet op de impact op het woon- en leefklimaat van omwonenden, niet op voorhand buiten twijfel is dat in de bodemprocedure zal worden geoordeeld dat het permanent bestemmen van deze locatie voor het houden van evenementen als voorzien in de planregels in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Het voorheen geldende bestemmingsplan maakte die evenementen niet mogelijk.”
De bodemzaak, die hier behandeld wordt, valt voor de omwonenden toch anders uit.
De omwonenden hebben contra-geluidsrapporten overgelegd om hun standpunten te onderbouwen. De gemeente verweert zich en stelt zich op het standpunt dat zij verschillende borgingsmaatregelen in het bestemmingsplan heeft opgenomen om te voorkomen dat een onaanvaardbare situatie ontstaat.
Bij de borgingsmaatregelen is – aldus de gemeente – uitgegaan van de maximale geluidsbelasting voor evenementen van de “Nota Evenementen met een luidruchtig karakter” van de Inspectie Milieuhygiëne Limburg van januari 1996. Deze “Nota Limburg” biedt een handreiking aan gemeenten met criteria voor het houden van evenementen die gericht zijn op het zoveel mogelijk voorkomen of beperken van ernstige en onduldbare overlast, met de binnenruimten van de in de omgeving gelegen geluidsgevoelige objecten als uitgangspunt.
Rekening houdend met een gemiddelde gevelisolatie van woningen van 20-25 dB(A), conform het Bouwbesluit, mag volgens de Nota Limburg de gevelbelasting maximaal 70-75 dB(A) zijn om een binnenniveau in de omliggende woningen te kunnen garanderen van maximaal 50 dB(A). De raad stelt dat hij op basis daarvan de maximale gevelbelasting van 70 dB(A) in de planregels heeft opgenomen en daarnaast de maximale gevelbelasting van 85 dB(C) om de toegestane hoeveelheid lage tonen van evenementen te begrenzen en te voorkomen dat te veel hinder van de laagste frequenties wordt ondervonden.
De concrete borgingsmaatregelen zijn de navolgende:
- per kalenderjaar zijn maximaal 5 evenementen toegelaten;
- het maximale aantal bezoekers bedraagt 7.000 per evenement;
- evenementen zijn toegestaan op zondag tot en met donderdag tussen 7.00 uur in de ochtend en 23.00 uur in de avond en op vrijdag, zaterdag en op dagen voorafgaand aan een feestdag tussen 7.00 uur in de ochtend en 24.00 uur in de avond;
- de geluidbelasting bij evenementen mag niet meer bedragen dan 45 dB(A) op de gevels van de dichtstbijgelegen woningen of andere geluidgevoelige objecten;
- de geluidbelasting bij evenementen mag niet meer bedragen dan 59 dB(C) op de gevels van de dichtstbijgelegen woningen of andere geluidgevoelige objecten;
- in afwijking van het bepaalde onder d de mag de geluidbelasting bij maximaal 2 evenementen per jaar niet meer bedragen dan 70 dB(A) op de gevels van de dichtstbijgelegen woningen of andere geluidgevoelige objecten.
- in afwijking van het bepaalde onder e mag de geluidbelasting bij maximaal 2 evenementen niet meer bedragen dan 85 dB(C) op de gevels van de dichtstbijgelegen woningen of andere geluidgevoelige objecten;
- de (geluid) overlastgevende werkzaamheden bij de op- en afbouw, dienen zoveel als mogelijk te worden ingepland en uitgevoerd tussen 10.00 uur ’s ochtends en 15.00 uur ’s middags.
- als er op- en afbouwwerkzaamheden op een zondag nodig zijn dan dienen die pas vanaf 10.00 uur plaats te vinden.
- de duur van een evenement bedraagt maximaal 1 dag exclusief op- en afbouwen;
- in afwijking van het bepaalde onder punt j bedraagt de duur van een evenement maximaal 3 dagen bij maximaal 3 evenementen per jaar, waarbij wordt voldaan aan de geluidbelasting volgens het bepaalde in sub d en sub e. (geluidbelasting 45dB(A) en 59 dB(C))
- het opbouwen van een evenement maximaal 4 dagen duren en het afbouwen van een evenement mag maximaal 4 dagen duren.
Uit de geluidrapporten van de gemeente blijkt dat bij de representatieve evenementen – zoals muziek of dancefestivals – bij toepassing van de stand der techniek met geluidsinstallaties zonder aanvullende maatregelen kan worden voldaan aan de eisen uit het bestemmingsplan. Bij houseparties moeten aanvullende maatregelen wordt getroffen, zoals afschermende containers aan de achterzijde van het podium.
De contra-geluidsrapportage van de omwonenden gaat uit van veel hogere (fictieve) geluidsbelasting van de evenementen en komt tot de conclusie dat er van een aanvaardbare situatie dus geen sprake is.
De Afdeling gaat niet mee in de redenering van de contra-geluidsrapportage en stelt zich eigenlijk vrij formeel op. De Afdeling stelt dat de contra-rapportage niet betekent, dat in het algemeen bij evenementen in het plangebied, bijvoorbeeld met een ander opzet en lagere bronsterkte, niet kan worden voldaan aan de maximale gevelbelasting van maximaal 70 dB(A) en 85 dB(C). De Afdeling vindt het daarnaast belangrijk dat deze maximale gevelbelasting op grond van de bestemmingsplanregels slechts 2 dagen per jaar is toegestaan. Voor de overige evenementen zijn lagere maximale geluidsbelastingregels van toepassing. Ook het feit dat de tijdsduur van de evenementen beperkt is en dat het aantal toegestane evenementen net als het aantal deelnemers beperkt is, is voor de Afdeling van belang.
De Afdeling komt tot de eindconclusie dat de bestemmingplanregels voor wat betreft het gebruik van het terrein als evenemententerrein een aanvaardbaar woon- en leefklimaat borgen voor de omwonenden en dus dat jaarlijks 5 evenementen – binnen de beperkingen van de bestemmingsplanregels – op deze locatie zijn toegestaan.
Het bestemmingsplan wordt overigens niet onherroepelijk omdat er enkele aspecten in het bestemmingsplan niet goed geregeld waren. De gemeente krijgt de opdracht om via een bestuurlijke lus de fouten te herstellen.
Interessant is nog te vermelden dat de omwonenden twee eerder verleende evenementenvergunningen en bijhorende omgevingsvergunningen voor het afwijken van het bestemmingsplan (nodig omdat evenementen op grond van het bestemmingsplan niet mogelijk waren), voor een evenement op het terrein van De IJzeren Man met succes hebben aangevochten in een voorlopige voorzieningenprocedure (ECLI:NL:RBOBR:2022:2625 en ECLI:NL:RBOBR:2022:2904). Reden voor dat succes was enerzijds het feit dat de voorzieningenrechter van de ABRvS bij voorlopig oordeel de bestemming evenementen had geschorst omdat er twijfel was of de bestemming evenementen aanvaardbaar zou zijn. Anderzijds was belangrijk dat de evenementenvergunningen zo kort voorafgaand aan het evenement zelf werden verleend (2 weken van te voren) dat hierdoor overleg met de omwonenden en mogelijke oplossingen voor geluidsoverlast lastig te organiseren was. De voorzieningenrechter vond het ook lastig dat hijzelf hierdoor ook niet goed in staat was om de rechtmatigheid van de vergunningen te toetsen. Dat risico legde de voorzieningenrechter bij de initiatiefnemer.
In beide voorzieningenzaken heeft de voorzieningenrechter de voorschriften aan de evenementenvergunningen aangepast, op die manier dat het binnenniveau van de omliggende geluidgevoelige objecten maximaal 45 dB(A) mag zijn. Ook besliste de voorzieningenrechter dat de muziek enkel binnen een bepaald tijdsperiode ten gehore mocht worden gebracht.
Crazy Wonderland Festival en andere evenementen in Zaandam: ABRvS 26 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3089
North Sea Venue B.V. heeft een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan gekregen voor het Crazy Wonderland Festival op 31 augustus 2019. Een zelfde omgevingsvergunning heeft zij ook gekregen voor de muziekevenementen 18HRS en Jamrock op 13 juli 2019 respectievelijk 7 juli 2019. Alle evenementen moeten plaatsvinden op de locatie Hemkade 48. Op diezelfde locatie staat een pand waarin North Sea Venue B.V. een nachtclub/discotheek exploiteert. De locatie Hemkade 48 ligt op een bedrijventerrein.
Op datzelfde bedrijventerrein woont een appellant die daar een natuurgeneeskundige praktijk aan huis heeft. Deze appellant woont naast de evenementenlocatie. De appellant is het niet eens met het verlenen van deze omgevingsvergunningen. Hij is van mening dat de omgevingsvergunningen in strijd met de goede ruimtelijke ordening zijn verleend.
Wat in deze zaak opmerkelijk is, is dat de evenementenvergunning en de omgevingsvergunning aan elkaar gekoppeld zijn, zodat de normen en voorschriften bij de evenementenvergunningen ook van toepassing zijn op de omgevingsvergunningen. In de besluiten waarbij de omgevingsvergunningen zijn verleend, staat dat de evenementenvergunningen, die als gewaarmerkte stukken bij de omgevingsvergunningen zijn gevoegd, deel uit maken van de omgevingsvergunningen. De Afdeling is daarom van mening dat de beoordeling van de goede ruimtelijke ordening in samenhang moet worden bezien met de daarmee samenhangende evenementenvergunningen. Dat doet de Afdeling dus ook.
De evenementenvergunningen waren kennelijk eerder al verleend. Daartegen heeft de appellant ook geprocedeerd. In deze procedure heeft de Rechtbank eerder al vastgesteld dat de evenementenvergunningen – naar wij begrijpen – dus in samenhang met de omgevingsvergunningen niet in strijd zijn met de goede ruimtelijke ordening. De Afdeling volgt dat standpunt. Tevens acht de Afdeling het van belang dat de evenementen beperkt zijn in aantal (4 evenementen per jaar van één dag met 3 opbouw- en 2 afbouwdagen) en dat deze plaatsvinden op een bedrijventerrein. De gevolgen van deze activiteiten zijn – aldus de Afdeling – inherent aan een bedrijventerrein.
De gemeente heeft in deze zaak ook gebruik gemaakt van de Nota “evenementen met een luidruchtig karakter” van de Inspectie Milieuhygiëne Limburg (Nota Limburg). Appellant heeft geen argumenten gegeven, waarom de maximale geluidsnorm van 70 dB(A) op de buitengevel – conform de Nota Limburg – in deze situatie ten onrechte zou zijn gebruikt.
Appellant had ook geklaagd dat er geen rekening was gehouden met de dB(C) norm. Die klacht is volgens de Afdeling echter niet terecht. De Afdeling volgt de gemeente in haar standpunt dat de 85 dB(C) norm uit de Nota Limburg slechts aanvullend wordt gehanteerd op het uitgangspunt van 70 dB(A). Dat laatste uitgangspunt is volgens de gemeente leidend en toereikend, omdat daarbij ook rekening wordt gehouden met harde basgeluiden. De Afdeling ziet in het betoog van appellant geen aanleiding om hier anders over te oordelen.
Ruimtelijke plannen
Plattelandswoning Kaag en Braassem: ABRvS 9 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3214
Het meest interessante aan deze uitspraak is wat de Afdeling zegt over het beschermingsniveau van een plattelandswoning ten opzichte van een burgerwoning in relatie tot art. 2.17 Activiteitenbesluit.
Een plattelandswoning is een voormalige agrarische bedrijfswoning die niet meer bewoond wordt door de agrariër van het bijbehorende bedrijf, maar door een ‘gewone burger c.q. derde’. Een plattelandswoning heeft echter niet de status van een burgerwoning, omdat dat problemen oplevert voor het naastgelegen agrarische bedrijf. Het beschermingsniveau van een plattelandswoning is beperkter dan een burgerwoning, omdat deze woning vanuit planologisch oogpunt nog steeds onderdeel uitmaakt van de agrarische inrichting en deze daarom dus niet wordt beschermd tegen de milieuemissie van deze agrarische inrichting.
Het bijzondere aan deze plattelandswoning in Hoogmade is dat deze door het bestemmingsplan in twee delen werd opgedeeld: een noordelijk deel dat bewoond mocht worden omdat o.a. aan de afstandseisen m.b.t. geluid van de VNG-brochure werd voldaan en een zuidelijk deel dat niet bewoond mocht worden omdat niet aan de afstandseisen m.b.t. geluid werd voldaan. Het zuidelijke deel zou wel bewoond kunnen worden als geluidwerende maatregelen aan de gevel zouden worden getroffen en in stand worden gehouden van minimaal 45 dB.
Voor dit uitgangspunt van minimaal 45 dB aan geluidwerende gevelmaatregelen had de gemeente aansluiting gezocht bij art. 2.17 Activiteitenbesluit. Bij de optredende bronsterkte van 110 à 115 dB(A) op de zuidelijke gevel van de plattelandswoning zou dat leiden tot een immissiewaarde van 90 dB(A). Om een binnenwaarde van 45 dB(A) in de nachtperiode te halen conform art. 2.17 lid 5 sub b van het Activiteitenbesluit, zou een geluidwerende demping van de gevel van minimaal 45 dB moeten worden gerealiseerd.
De eigenaar van de plattelandswoning is het daarmee niet eens. Hij vindt dat de gemeente met een lager beschermingsniveau had kunnen volstaan, juist omdat het een plattelandswoning is en dus geen burgerwoning. De eisen die in art. 2.17 Activiteitenbesluit staan gelden voor een burgerwoning.
De Afdeling gaat niet helemaal mee in het argument van de eigenaar van de plattelandswoning. De Afdeling stelt dat zij eerder in een andere zaak heeft overwogen dat de gemeente bij haar keuze om een plattelandswoning mogelijk te maken zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat bij een plattelandswoning een lagere mate van bescherming hoort dan bij een burgerwoning. Maar dat laat onverlet dat de gemeente ervoor mag kiezen om een gebruik als een plattelandswoning alleen dan planologisch mogelijk te maken, als voor een bepaald aspect dezelfde mate van bescherming van het leefklimaat aan de orde is als bij een burgerwoning. In dat geval moet de gemeente wel deugdelijk motiveren waarom voor dat aspect, ondanks de omstandigheid dat het gaat om een plattelandswoning, wordt aangesloten bij een norm die geldt voor burgerwoningen.
Die motivering had de gemeente niet gegeven. Het beroep van de eigenaar van de plattelandswoning is dus toch gegrond. De gemeente moet binnen 20 weken haar huiswerk opnieuw doen.
Motorcrossterrein De Prikkedam: ABRvS 9 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3219
Deze zaak is al vaak voor een rechter geweest, vanuit diverse juridische aanvliegroutes (handhaving, bestemmingsplan). De Afdeling heeft zich nu definitief over het bestemmingsplan uitgesproken. Het geschil met een omwonende is nog niet helemaal afgerond, want er volgt kennelijk nog een schadevergoedingsprocedure omdat deze zaak zolang heeft gesleept.
Het bestemmingsplan maakt, op hoofdlijnen, motorcrosstrainingen en motorcrosswedstrijden mogelijk. De motorcrosstrainingen mogen plaatsvinden op woensdagmiddag en zondagochtend, voor ten hoogste drie aangesloten uren. De motorcrosswedstrijden mogen drie keer per jaar plaatsvinden, op zondag in de dagperiode, voor ten hoogste negen uren per dag. Verder maakt het plan activiteiten mogelijk die ondergeschikt zijn aan de motorcrosstrainingen en -wedstrijden, zoals dagrecreatief medegebruik en veldsporten.
Het bestemmingsplan was op 15 december 2021 door de Afdeling beoordeeld. De Afdeling oordeelde toen dat er fouten zaten in het bestemmingsplan, onder andere omdat de goede ruimtelijke ordening vanwege mogelijk te hoge geluidsbelasting niet voldoende was geborgd. De gemeente kreeg van de Afdeling specifieke opdrachten om die fouten te herstellen. Dat heeft de gemeente gedaan. De vraag in deze zaak is of deze fouten goed zijn hersteld. De omwonende vindt van niet. De Afdeling vindt dat de gemeente het wel goed heeft gedaan.
De Afdeling had de gemeente de specifieke opdracht gegeven om te borgen dat er alleen wedstrijden zouden worden gehouden waarbij het berekende maximale geluidniveau van 65 dB(A) realistisch is, door ofwel in het bestemmingsplan te bepalen dat motoren die niet voldoen aan de KNWV-eis van 94 dB(A) niet kunnen deelnemen aan wedstrijden of dat A-wedstrijden worden uitgesloten. De Afdeling kwam tot deze opdracht omdat zij er in 2021 niet van overtuigd was dat bij het houden van zogenaamde A-wedstrijden aan de 94 dB(A) – eis zou kunnen worden voldaan, die is neergelegd in het geluidreglement noppensport van de KNMW, waarbij de MSV De Prikkedam is aangesloten. Het was gebleken dat aan A-wedstrijden motoren deel kunnen nemen met een hoger bronvermogen zodat meer geluidsbelasting veroorzaakt kan worden.
De andere specifieke opdracht was om te laten zien dat het geluid van het motorcrossterrein bij de omliggende woningen hoe dan ook niet tonaal van karakter is en eventueel in het bestemmingsplan bepalingen op te nemen om de deelname van tweetaktmotoren aan motorcrossactiviteiten te beperken. De Afdeling was in 2021 er niet van overtuigd dat het geluid niet tonaal van karakter was, omdat de gemeente niet inzichtelijk had gemaakt wat een representatieve verhouding is tussen het aantal tweetakt- en viertaktmotoren, en daarom of sprake zal zijn van geluid met een tonaal karakter.
De gemeente heeft die specifieke opdrachten ter harte genomen en inderdaad in het bestemmingplan de door de Afdeling voorgestelde specifieke beperkingen opgenomen:
“- tijdens motorcrosswedstrijden het gebruik van crossmotoren die een geluidsniveau veroorzaken van meer dan 94 dB(A), gemoeten volgens de dynamische meetmethode, niet is toegestaan;
– het aandeel tweetaktmotoren op geen moment meer dan 50% mag bedragen van het totaal aantal crossmotoren dat op de motorcrossbanen rijdt”.
De gemeente heeft tevens een definitie opgenomen van “dynamische meetmethode”: “meetmethode waarbij het geluidsniveau van crossmotoren wordt vastgesteld op 7,5 meter afstand van een vol gas accelererende motor, de meetmicrofoon op 1,5 meter hoogte ten opzichte van en haaks op de baan met de microfoon in de richting van de baan, waarbij de meterstand “slow” wordt gebruikt.“
De omwonende is met name van mening dat A-wedstrijden niet mogen worden toegestaan, omdat de regeling onvoldoende waarborgt dat aan de KNVW-eis van 94 dB(A) wordt voldaan en in feite niet handhaafbaar is. Ook stelt hij zich op het standpunt dat aan de eis van het aandeel tweetaktmotoren van 50% niet kan worden gehandhaafd, omdat bij eerdere metingen al is gebleken dat het aantallen en soorten motoren dat rijdt op de motorcrossbanen niet wordt bijgehouden. Ook is de omwonende het niet eens met de meetmethode. De locatie van het beoordelingspunt zou niet geschikt zijn als meetpunt.
De omwonende is eigenlijk te laat met deze argumenten aldus de Afdeling. De omwonende kan de Afdeling niet meer ervan overtuigen dat de specifieke opdrachten toch niet tot het gewenste resultaat leiden. De Afdeling stelt dat de gemeente heeft voldaan aan de opdracht die zij van de Afdeling heeft gekregen en dat daarmee dus voldoende waarborgen in het bestemmingsplan zijn opgenomen om de geluidsbelasting te beperken. De Afdeling komt dus niet terug op de invulling van de specifieke opdrachten die zij eerder heeft gegeven. Dat deze bestemmingsplaneisen niet handhaafbaar zijn, vanwege vaststellingen uit het verleden, schuift de Afdeling eveneens van tafel. Volgens de Afdeling zijn het duidelijke en toepasbare voorschriften. Bovendien zou De Prikkedam bevestigd hebben dat zij zich kan verenigen met de planregels.
Tenslotte stelt de Afdeling dat over de meetmethode in de uitspraak van 2021 al positief was geoordeeld. Daar komt de Afdeling dus evenmin op terug.
Agrarisch bedrijf Klutenpad Creil: ABRvS 19 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2999
Deze uitspraak is het vervolg op een eerdere uitspraak van de ABRvS die wij in de editie van mei 2021 behandelden. In 2021 werd geoordeeld dat de gemeente een fout in het bestemmingsplan had gemaakt, omdat een geluidsonderzoek niet juist was uitgevoerd (toetspunt op erfgrens met buurperceel van appellante ontbrak). Ook was niet getoetst aan de maximale planologische mogelijkheden, maar aan de productie van het betrokken bedrijf op het moment van het vaststellen van het bestemmingsplan. De gemeente kreeg van de Afdeling de opdracht om deze fouten te herstellen. Dat heeft de gemeente gedaan.
Opvallend is – zo lijkt het in ieder geval – dat de gemeente bij haar herstelopdracht het contra-expertiserapport dat door de appellant was ingediend min of meer volgt om het bestemmingsplan te herstellen. In het contra-expertiserapport was bepaald dat de richtafstanden uit de VNG-brochure niet werden gehaald. De VNG-brochure geeft echter de mogelijkheid om indien de richtafstanden niet worden gehaald, nader geluidsonderzoek te doen en de grenswaarde van 50 dB(A) toe te passen (stap 2), en indien dat onvoldoende is, piekgeluiden uit te zonderen van de toetsing (stap 3).
Naar aanleiding van deze stappen, heeft de gemeente in het bestemmingsplan het gebruik van een tweede ontsluitingsweg beperkt tot 60 vervoersbewegingen door vrachtwagens en/of tractoren per dag en een regeling opgenomen voor het gebruik van mobiele koelmotoren op vrachtwagens.
De appellante is de eigenaar van het buurperceel. Deze is het met de aanpassingen van het bestemmingsplan nog steeds niet eens. De Afdeling volgt de appellante niet in haar stellingen. De Afdeling geeft toe dat het verkleinen van de zogenoemde afstandstap in de VNG-brochure ertoe leidt dat meer geluid wordt toegelaten (stap 2), maar dat dat niet betekent dat dat niet mag en dat de gemeente zelfs stap 3 achterweg had moeten laten waar het gaat om piekniveaus. De gemeente heeft naar mening van de Afdeling in de plantoelichting van het bestemmingsplan, gelezen in combinatie met het aanvullende geluidsrapport, toereikend gemotiveerd hoe hij is omgegaan met het aspect “bedrijvenhinder en milieuzonering” en waarom hij heeft gekozen voor het toepassen van stap 2 en 3 uit de VNG-brochure.
Appellante stelt nog dat de voorwaarde van maximaal 60 vervoersbewegingen op de tweede ontsluitingsweg per dag niet handhaafbaar is. De Afdeling gaat daar wat makkelijk mee om en oordeelt dat dat weliswaar bewerkelijk is om door middel van handmatige tellingen bij de houden hoeveel vrachtwagenbewegingen er op een dag plaatsvinden, maar dat dat niet onmogelijk is. Daarmee is de kous af voor de Afdeling. De appellante lijkt hiermee toch wat aan haar lot overgelaten…