Overzicht jurisprudentie april 2019

Auteur: Daniëlla Nijman, Halsten advocaten

Een selectie van de uitspraken die van 27 maart tot met 17 april zijn gedaan door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

Ruimtelijke ordening

Bedrijfsmatige opslag Schinveld: ABRvS 3 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1049

Deze uitspraak is een mooi voorbeeld van de wijze waarop het woon- en leefklimaat moet worden beoordeeld in het ruimtelijke spoor. Appellant heeft een omgevingsvergunning aangevraagd om zijn loods te mogen gebruiken voor bedrijfsmatige opslag. Dat is in strijd met het bestemmingsplan. Het college van B en W wil daar geen medewerking aan verlenen. Is de vergunning terecht geweigerd?

Omwonenden klagen al lange tijd over geluidhinder van de vervoersbewegingen en het laden en lossen. Aan de richtafstand van de VNG-brochure van 30 meter wordt niet voldaan. Kan daarvan worden afgeweken? Het college heeft aansluiting gezocht bij de normen van het Activiteitenbesluit om te beoordelen of niettemin een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. In de avond- en nachtperiode kan niet aan de normen van het Activiteitenbesluit worden voldaan. Ook overdag worden de normen overschreden en zouden er acht gedragsvoorschriften in combinatie met cameratoezicht en beperking van het aantal vervoersbewegingen nodig zijn om alsnog aan de normen te kunnen voldoen.

De aanvrager stelt dat hij in de dagperiode wel degelijk aan de normen van het Activiteitenbesluit kan voldoen. Vooral omdat in de dagperiode het geluid van het laden en lossen niet wordt getoetst aan de maximale geluidniveaus. Belangrijk is dat die gedachtengang op een verkeerd uitgangspunt berust. Juist omdat het Activiteitenbesluit die uitzondering kent, moet het bevoegd gezag in het ruimtelijke spoor beoordelen of het acceptabel is dat er op die plek dergelijke bedrijfsactiviteiten gaan plaatsvinden. Zodra de activiteiten planologisch zijn toegestaan, kan immers weinig meer worden gedaan aan de overlast van het laden en lossen in de dagperiode. Die overlast is wel degelijk aanwezig en relevant en heeft het college daarom mogen (en zelfs moeten) betrekken bij haar besluitvorming. De Afdeling verwijst daarbij naar een vergelijkbare uitspraak over stemgeluid, waarvoor dezelfde lijn geldt. Kortom, het college heeft de omgevingsvergunning terecht geweigerd.

Horeca Lijnbaankwartier-Coolsingel: ABRvS 27 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:927

CoCo-Nuts en Skihut Exploitatie B.V. komen op tegen het bestemmingsplan Lijnbaankwartier-Coolsingel vanwege de ruime centrumbestemming die is opgenomen. Door de ruime centrumbestemming kunnen er op allerlei plaatsen dichtbij de horecavestigingen woningen worden gebouwd. Zodra er woningen komen op kortere afstand dan nu het geval is, kunnen zij mogelijk niet meer aan de geluidnormen van het Activiteitenbesluit voldoen. Uit een akoestisch rapport dat de horeca-exploitanten hebben laten opstellen, volgt dat het niet mogelijk is om met technische maatregelen aan de normen te voldoen ter plaatse van de dichtstbij voorziene woningen.

De gemeenteraad stelt dat er weinig verandert. Het bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe woonfuncties. Die bouw- en gebruiksmogelijkheden waren onder het oude bestemmingsplan ook al toegestaan. De bestaande rechten zijn gewoon overgenomen en geven volgens de gemeenteraad geen aanleiding om akoestisch onderzoek te doen. Dat niet overal aan de richtafstand van de VNG-brochure van 10 meter wordt voldaan, vindt de gemeente acceptabel omdat het wenselijk is om in de dynamische binnenstad van Rotterdam een mix aan functies te hebben.

De Afdeling denkt hier anders over. Ook al voorzag het vorige plan al in woningbouw, dan nog moet de raad in het kader van dit bestemmingsplan alle betrokken belangen afwegen en bezien of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De wens van een dynamische binnenstad is een doelredenering en zegt niks over het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen. Buiten de richtafstand van 10 meter moet ook worden beoordeeld of de woonbestemming redelijkerwijs kan worden toegekend, maar dan vooral vanuit het perspectief van de horeca-exploitanten. Nu uit het akoestisch rapport blijkt dat ook buiten de richtafstand een belemmering kan optreden voor de horecagelegenheden, kan de raad daar niet zomaar overheen stappen.

Recreatiewoningen West-Terschelling: ABRvS 10 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1140

Paviljoen de Walvis vreest voor een beperking van haar bedrijfsvoering. Op korte afstand wordt de bouw van vier burgerwoningen en negentien recreatieappartementen mogelijk gemaakt.

Ten opzichte van de burgerwoningen wordt voldaan aan de richtafstand van de VNG-brochure. De recreatiewoningen staan wel deels binnen de richtafstand van 10 meter. Een recreatiewoning is echter geen geluidgevoelig gebouw in de zin van de Wet geluidhinder en wordt dus niet beschermd door de normen van het Activiteitenbesluit. Deze recreatiewoningen vormen dus geen directe belemmering voor het strandpaviljoen. Vanuit het perspectief van een goed woon- en leefklimaat moet niettemin een afweging worden gemaakt. Daarbij is de vaste lijn van de Afdeling dat recreatieappartementen niet dezelfde mate van bescherming hoeven te genieten als burgerwoningen. Nu de horeca-activiteiten op een afstand van 7,50 meter van de gevel van de appartementen plaatsvinden, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een goed woon- en leefklimaat is geborgd.

Indirecte hinder vrachtverkeer Wahlwiller: ABRvS 10 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1143

De berekende geluidbelasting van aan- en afrijdende vrachtwagens heeft een etmaalwaarde van 52 dB(A). Daarmee wordt de voorkeursgrenswaarde uit de Schrikkelcirculaire van 50 dB(A) overschreden. Is die overschrijding aanvaardbaar?

Uit het rapport van de RUD Zuid-Limburg blijkt dat de geluidbelasting van de N278 op de woning van appellant hoger is, namelijk 62 dB(A). Deze geluidbelasting is significant hoger en daarmee bepalend ten opzichte van de hinder van aan- en afrijdende vrachtwagens, aldus de RUD.

Appellant voert aan dat de vrachtwagens juist een groter effect hebben op zijn woon- en leefklimaat omdat er in de nachtperiode tussen 4:00 uur en 7:00 uur wordt gereden, wanneer het verder erg stil is. Dit is moeilijk af te zetten tegen een etmaalwaarde van 62 dB(A), waarbij andere periodes van de dag bepalend kunnen zijn voor de berekende geluidbelasting.

Voor de Afdeling leidt dit argument niet tot een ander oordeel. De Schrikkelcirculaire kent namelijk alleen een etmaalwaarde en maakt geen onderscheid in normstelling voor de nachtperiode. Bovendien wordt er in de representatieve bedrijfssituatie alleen op maandagochtend in de nachtperiode gereden. Dit is zodanig beperkt dat het plan geen onaanvaardbare gevolgen heeft voor het akoestisch woon- en leefklimaat van appellant.

Dierenpension Winterswijk: ABRvS 17 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1242

Het bestemmingsplan voorziet in een dierenpension. Er mogen maximaal 100 honden worden gehuisvest. In het akoestisch rapport is uitgegaan van een blaftijd van 5%. De Afdeling overweegt onder verwijzing naar een eerdere uitspraak dat een blaftijd van 5% in de dagperiode als representatief kan worden aangemerkt. De geluidbelasting ligt in dit geval ruim onder de grenswaarden van het Activiteitenbesluit en het gemeentelijk geluidsbeleid.

Via een voorwaardelijke verplichting is gewaarborgd dat het inrichtingsplan wordt uitgevoerd. De beplanting zal weinig geluid tegenhouden, maar de gedachte daarachter is dat de honden minder blaffen indien zij minder prikkels hebben van buiten. Omwonenden hadden liever gezien dat het dierenpension dichter bij de doorgaande weg zou worden gesitueerd. Maar ook daarvan stelt de gemeente terecht dat dit tot meer prikkels en dus meer geblaf zou kunnen leiden. Het plan is aanvaardbaar zoals het is.

Bedrijventerrein Kerkewaard: ABRvS 10 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1116

Het bestemmingsplan voorziet in een tweede distributiecentrum en een laad- en loskade voor containers op het bedrijventerrein Kerkewaard ten oosten van het dorp Haaften.

Omwonenden betogen dat het akoestisch rapport ten onrechte is gebaseerd op de beoogde bedrijfsvoering en niet op de planologisch maximale mogelijkheden. De beoogde beperking van de bedrijfstijden is daarom ten onrechte tot uitgangspunt genomen. De gemeente kiest er niet voor om dit in de planregels vast te leggen, maar stelt dat de bedrijfstijden alsnog via maatwerkvoorschriften zullen worden vastgelegd. Een concreet besluit daartoe is nog niet genomen. Conform vaste jurisprudentie oordeelt de Afdeling dat de gemeente bij de vaststelling van het bestemmingsplan mag vooruitlopen op nog op te leggen maatwerkvoorschriften, mits het aannemelijk is dat een dergelijk besluit stand zal houden in een juridische procedure. Daar ziet de Afdeling geen probleem. De bedrijfstijden die zijn betrokken in het akoestisch onderzoek zijn daarom terecht aangemerkt als een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden.

Vervolgens blijkt er nog meer via maatwerk te moeten worden vastgelegd. Zo zullen de eigen vrachtwagens van de exploitant worden uitgerust met moderne achteruitrijsignalering die gebruik maakt van breedbandige ruis in plaats van de bekende tonale piepjes. Omdat ook dit nog via maatwerkvoorschriften zal worden geborgd, mocht het akoestisch rapport ervan uitgaan dat 80% van de vrachtwagens over deze achteruitrijsignalering zal beschikken.

De Afdeling lijkt soepel aan te nemen dat er in de nabije toekomst van alles via maatwerkvoorschriften zal worden vastgelegd. Er zijn ook genoeg uitspraken waarbij wordt verlangd dat een en ander in de planregels wordt vastgelegd. Waarschijnlijk is het hier van belang dat het gaat om maatwerk dat beperkend is voor het bedrijf in kwestie – en dus in het belang van omwonenden – en dat het bedrijf heeft aangegeven in te stemmen met dergelijke voorschriften. Ook is het belangrijk dat er een juridische grondslag is om maatwerkvoorschriften te stellen.

Wabo

Voorschriften pluimveehouderij Middenmeer: ABRvS 27 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:952

Het college van Hollands Kroon heeft een omgevingsvergunning milieu verleend voor een pluimveehouderij en akkerbouwbedrijf. In beroep staan de vergunningsvoorschriften ter discussie voor enerzijds de representatieve bedrijfssituatie en anderzijds de laad- en losactiviteiten.

Appellant betwist de aannames van het geluidrapport van aanvrager. Uit zijn contra-expertise volgt dat in een worst-case scenario de geluidbelasting 1 dB hoger kan zijn. Appellant denkt daarmee te kunnen onderbouwen dat de feitelijke bedrijfsvoering afwijkt van hetgeen er is vergund. Het juridisch relevante criterium is echter of het bedrijf kan voldoen aan de gestelde vergunningsvoorschriften. Appellant heeft met een potentiële overschrijding van 1 dB in een worst-case scenario niet aannemelijk gemaakt dat de inrichting überhaupt niet aan de voorschriften kan voldoen.

De gestelde geluidgrenswaarden voor de representatieve situatie wijken af van de richtwaarden uit de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening. Het college heeft daarom bewust aansluiting gezocht bij de normen uit het Activiteitenbesluit voor agrarische inrichtingen. Mag dat? Ja. Volgens de Afdeling is toepassing van de Handreiking niet verplicht. Het bevoegd gezag mag ook een ander uitgangspunt kiezen. Nu de normen uit het Activiteitenbesluit door de wetgever aanvaardbaar zijn geacht voor het gros van de agrarische inrichtingen die geen omgevingsvergunning milieu nodig hebben, is er geen aanleiding om deze normen niet ook afdoende te achten voor vergunningplichtige inrichtingen.

De gestelde geluidgrenswaarden blijven met 42, 39 en 34 dB(A) onder de normen van het Activiteitenbesluit. Bovendien gelden de vergunningsvoorschriften voor alle bedrijfsactiviteiten, inclusief het geluid van transportbewegingen. De normen van het Activiteitenbesluit gelden alleen voor vast opgestelde toestellen en installaties. Zo slecht is het dus nog niet.

Een soortgelijke redenering geldt voor de voorschriften die zijn gesteld voor laad- en losactiviteiten. De gestelde grenswaarden van 43, 44 en 41 dB(A) zijn in de avond- en nachtperiode hoger dan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit van 45, 40 en 35 dB(A). Maar ook hiervoor geldt dat de grenswaarden nu voor alle activiteiten binnen de inrichting gelden. Daarnaast is relevant dat het Activiteitenbesluit voorziet in de mogelijkheid om bij maatwerkvoorschrift een ruimere grenswaarde vast te stellen, in combinatie met voorschriften met betrekking tot de duur van de activiteiten, het treffen van maatregelen, de tijdstippen waarop de activiteiten plaatsvinden en het vooraf melden daarvan. Dat is precies hoe het college de voorschriften nu heeft ingestoken. Volgens de Afdeling blijft het college met deze analoge toepassing van het gedachtegoed van het Activiteitenbesluit binnen de beoordelingsvrijheid die zij heeft om in het belang van de bescherming van het milieu voorschriften aan de vergunning te verbinden. De vergunning blijft overeind.

Verkeer

Tracébesluit A15 Papendrecht-Sliedrecht: ABRvS 3 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1052

Het is de bedoeling dat de A15 wordt verbreed. De plannen zijn gepresenteerd in een traject van burgerparticipatie. De appellant in kwestie voelt zich niet serieus genomen. Het geluidrapport is volgens hem niet overgelegd, omdat er werd gezegd dat burgers dit niet zouden begrijpen. Volgens de minister was er tijdens de informatiebijeenkomst iemand aanwezig om vragen over geluid te beantwoorden en kon het geluidmodel worden ingezien. Een geluidonderzoek op woningniveau kon niet worden overgelegd omdat het er niet was. Een dergelijk onderzoek was niet nodig omdat aan de geluidproductieplafonds kon worden voldaan.

Pas in de beroepsprocedure komt de minister met een Memo “resultaten akoestisch onderzoek”, waaruit blijkt hoe deze conclusie is getrokken. Ook blijkt daaruit dat de verbreding van de A15 op zichzelf bezien niet voldoet aan de geluidproductieplafonds. In principe zou er daarom een onderzoek op woningniveau nodig zijn. Door het treffen van bronmaatregelen, te weten de aanleg van tweelaags ZOAB, kan echter alsnog aan de geluidproductieplafonds worden voldaan. Daarmee kan een onderzoek op woningniveau achterwege blijven. Appellant heeft kennelijk ter zitting aangegeven dat het hem na de gegeven uitleg duidelijk is dat zijn woning indirect in het onderzoek is betrokken, namelijk door de toetsing aan de geluidproductieplafonds ter hoogte van zijn woning.

Handhaving

Handhaving gezoneerd industrieterrein Schiedam: ABRvS 17 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1220

Appellanten wonen op het gezoneerde industrieterrein waar zich een bedrijf bevindt dat actief is in de bouw van zware werktuigen en transportinstallaties voor onder meer de scheepvaart en offshore werkzaamheden. Voor de inrichting zijn diverse omgevingsvergunningen verleend. Volgens appellanten worden er nu nieuwe werkzaamheden verricht die niet zijn vergund.

De eerste vraag die aan de orde komt is of er direct handhavend kan worden opgetreden tegen een overschrijding van de toegestane geluidbelasting van 50 dB(A) op de zonegrens. Dat is niet het geval. Artikel 53 Wet geluidhinder is niet rechtstreeks gericht tot bedrijven op gezoneerde industrieterreinen en roept dus ook geen verplichtingen in het leven. Dit artikel werkt alleen indirect via de vergunningverlening.

De vraag is daarom of de voorschriften van de vergunning worden overtreden. Of dat er sprake is van activiteiten die niet zijn vergund. Hoewel de woningen van appellanten op het gezoneerde industrieterrein zijn gelegen en dus niet dezelfde mate van bescherming genieten als woningen buiten het industrieterrein, kunnen de bewoners wel aanspraak maken op naleving van de vergunningsvoorschriften.

De discussie spitst zich toe op activiteiten die plaatsvinden op afgemeerde schepen. Deze schepen hebben een zogenoemde hotelfunctie. Het college heeft in de besluiten tegenstrijdige standpunten ingenomen. Enerzijds stelt het college dat deze activiteiten vergund zijn en als directe hinder moeten worden aangemerkt. Anderzijds stelt het college dat de vergunningsvoorschriften niet van toepassing zijn omdat deze niet gelden voor indirecte hinder.

De Afdeling kan dit niet volgen, het is het een of het ander. De afgemeerde schepen liggen ofwel binnen of buiten de inrichting. Liggen de schepen binnen de inrichting om daarop de vergunde activiteiten te kunnen uitvoeren, dan is de omgevingsvergunning ook van toepassing op de milieugevolgen van de zogenoemde hotelfunctie van de schepen. Het geluid dat door die functie wordt veroorzaakt moet dan aan de geluidvoorschriften voldoen. Liggen de schepen buiten de grenzen van de inrichting, dan zijn de door de exploitant uitgevoerde activiteiten (die tot haar representatieve bedrijfssituatie behoren) niet vergund.

De Afdeling geeft geen antwoord op de vraag welke van deze twee situaties zich voordoet. De Afdeling constateert alleen dat het besluit onvoldoende is gemotiveerd. Het college moet hier eerst een ei over leggen in een nieuwe beslissing op bezwaar.

Installaties restaurant Le Garage: ABRvS 17 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1243

Het college van Amsterdam ziet zich genoodzaakt om handhavend op te treden vanwege de geluidsoverlast van de afzuiginstallatie van de keuken van restaurant Le Garage. De afzuiging mag voortaan maximaal op standje 3 staan. Volgens appellant is de last niet controleerbaar. Het college stelt dat een toezichthouder kan controleren of de installatie in stand 4 of hoger wordt gebruikt. Dat is voor de Afdeling afdoende.

De dwangsom is gesteld op € 2.500,– per overtreding met een maximum van € 10.000,–. Volgens appellant is deze dwangsom te laag, maar het college heeft dit in overeenstemming met de ernst van de overtreding mogen achten. Dit valt binnen de beleidsvrijheid van het college.

Appellant stelt voorts dat de dwangsom moet worden verbeurd per dag of per week dat de overtreding voortduurt. De Afdeling volgt appellant niet in de stelling dat er sprake is van een voortdurende overtreding, omdat de installatie ’s nachts wordt uitgezet. Appellant is dus afhankelijk van de momenten dat er daadwerkelijk door een toezichthouder wordt gecontroleerd en een overtreding wordt geconstateerd.

Loon- en verhuurbedrijf Lopik: ABRvS 3 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1034

In reactie op het handhavingsverzoek van appellant heeft het college een last onder dwangsom opgelegd aan het loon- en verhuurbedrijf. De maximale geluidsniveaus van het Activiteitenbesluit werden overschreden door transportbewegingen. De last onder dwangsom houdt in dat het bedrijf voor 6:00 uur geen transportbewegingen van of naar de inrichting meer mag laten plaatsvinden, dan wel ervoor zorg moet dragen dat de maximale geluidniveaus tussen 22:00 uur en 6:00 uur op de gevel van gevoelige gebouwen niet meer bedragen dan 60 dB(A).

Appellant stelt dat deze last ook zou moeten zien op de periode tussen 6:00 uur en 7:00 uur. De vraag is daarom of de afwijkende dagperiode voor agrarische bedrijven geldt. Start de dagperiode met bijbehorende normstelling om 6:00 of 7:00 uur? Het bedrijf erkent dat er steeds minder agrarisch loonwerk wordt uitgevoerd en de machines steeds vaker worden ingezet voor civieltechnische en cultuurtechnische werken en voor natuuronderhoud. Volgens de Afdeling vallen ook die werkzaamheden gezien de Nota van Toelichting onder de definitie van “agrarische activiteiten”. Daaronder valt namelijk ook agrarisch gemechaniseerd loonwerk zoals het uitvoeren van cultuurtechnische werken of “soortgelijke dienstverlening”.

Dat in de dagperiode ook een overschrijding van de maximale geluidniveaus plaatsvindt is niet relevant, omdat die niet van toepassing zijn op laad- en losactiviteiten en het in en uit de inrichting rijden van landbouwtractoren en motorrijtuigen met beperkte snelheid. Daar heeft het college dus terecht geen last onder dwangsom voor opgelegd.