Overzicht jurisprudentie aug/sept 2021

Auteurs: Daniëlla Nijman en Janneke van Eekeren, Halsten advocaten

Onderwerpen die aan bod komen zijn o.a. warmtepompen, inpassing van woningbouw naast bedrijvigheid, stemgeluid bij een school, rekenproblemen bij toepassing van een ‘comfortbox’ en de Zondagswet.

Het is een selectie van de uitspraken die in de periode van 28 juli tot en met 22 september 2021 zijn gedaan door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (“de Afdeling”).

Ruimtelijke ordening

Warmtepompen in Muiden en Brummen: ABRvS 4 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1752 en ABRvS 28 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1671

Warmtepompen zijn er in diverse soorten. Sommige systemen hebben buitenunits die geluid produceren waarmee in een bestemmingsplanprocedure rekening moet worden gehouden. In Muiden had de gemeente geen goede ruimtelijke belangenafweging gemaakt ten aanzien van het geluid van te installeren warmtepompen, maar – naar ik verwacht – in antwoord op een beroepsgrond hierover, verwezen naar het nieuwe art. 3.8 Bouwbesluit waarin sinds 1 april 2021 geluidsnormen gelden voor warmtepompen.

In art. 3.8 lid 2 Bouwbesluit staat het volgende:

“Een installatie voor warmte- of koudeopwekking, die is opgesteld buiten de uitwendige scheidingsconstructie van een bouwwerk, veroorzaakt op de perceelgrens met een perceel voor een andere woonfunctie een geluidsniveau van ten hoogste 40 dB, bepaald volgens de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai.”

Hoewel de te installeren warmtepompen op een appartementsgebouw voor sociale woningen, in Muiden op de persceelgrens met een perceel met een andere woonfunctie voldeden aan deze norm, krijgt de gemeente van de Afdeling toch het deksel op de neus. De Afdeling stelt vast dat het bestemmingsplan reeds op 20 mei 2020 was vastgesteld en dat toen deze norm uit het Bouwbesluit nog niet gold. De Afdeling stelt dat in theorie een initiatiefnemer tussen 20 mei 2020 en 1 april 2021 een aanvraag omgevingsvergunning voor de bouw van een woongebouw kon indienen, waarbij deze norm nog niet kon worden tegengeworpen. Daarnaast oordeelt de Afdeling dat er meerdere warmtepompen zouden worden geïnstalleerd en dat geen onderzoek naar de cumulatieve effecten van deze warmtepompen samen is gedaan. De gemeente had moeten beoordelen of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat indien er meerdere warmtepompen ten behoeve van een appartementsgebouw worden geplaatst. Uitgegaan kan worden – aldus de ABRvS – van een representatieve normale wijze van toepassen van warmtepompen.

Het tweede argument van de Afdeling begrijp ik wel. Als er veel van dergelijke installaties in elkaars nabijheid staan, kan de cumulatie van dat geluid wellicht hinderlijk zijn. Het eerste argument begrijp ik echter wat minder goed. Natuurlijk is de redenering correct, maar deze lijkt gezien de datum van de uitspraak toch wat te theoretisch. Uit de stukken blijkt immers niet dat die betreffende omgevingsvergunning voor dat woongebouw ook daadwerkelijk voor 1 april 2021 is aangevraagd. De zitting van het beroep vond ook ruim na 1 april 2021 plaats. De Afdeling had toen kunnen vragen of de aanvraag omgevingsvergunning al was ingediend. Of dat is gebeurd blijkt helaas niet uit de uitspraak. De gemeente Muiden moet op de blaren zitten, het bestemmingsplan wordt vernietigd.

In Brummen maakt de Afdeling de initiatiefnemers van sociale energiezuinige woningbouw op een voormalige schoollocatie evenmin blij. Omwonenden van deze locatie vrezen dat de voorziene warmtepompen geluidsoverlast veroorzaken. In het bestemmingsplan dat deze sociale woningbouw mogelijk maakt is niets bepaald of vermeld over de geluidsbelasting veroorzaakt door de voorziene warmtepompen. De gemeente heeft naar verwachting tijdens de zitting waarop het beroep is behandeld verwezen naar op dat moment reeds in werking getreden art. 3.8 lid 2 Bouwbesluit dat van toepassing zou zijn als de omgevingsvergunning zou worden aangevraagd.

Ook in deze zaak krijgt de gemeente Brummen een theoretisch oordeel van de Afdeling. De Afdeling oordeelt ook in dit geval dat bij de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning die voor 1 april 2021 is gedaan, geen beroep kan worden gedaan op art. 3.8 lid 2 Bouwbesluit dat toen nog niet gold. De gemeente had dus bij de vaststelling van het bestemmingsplan een afweging moeten maken van de mogelijke gevolgen voor de omgeving na realisatie van de warmtepompen binnen een woonbestemming en moeten onderzoeken of een aanvaardbaar akoestisch leefklimaat zal bestaan. Ook uit deze uitspraak wordt niet duidelijk of de aanvraag omgevingsvergunning al was ingediend voor 1 april 2021. De gemeente Brummen krijgt de kans om deze fout te herstellen.

Woningbouw Amersfoort: ABRvS 11 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1789

Op een voormalig bedrijfsperceel zijn 17 woningen voorzien. Het bestemmingsplan is vastgesteld en de omgevingsvergunning voor het bouwen is direct daarna verleend.

Naast het plangebied liggen bedrijfspercelen van derden en onbebouwde gronden die bedrijfsmatig kunnen worden gebruikt. De eigenaren hiervan komen op tegen de woningbouw. Zij vrezen dat hun bedrijfsvoering wordt beperkt omdat ze na realisering van de woningen niet meer aan de geluidnormen kunnen voldoen. Ook stellen zij dat er geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.

Het bestemmingsplan laat alleen bedrijven in milieucategorie 1 toe. Er worden ook bedrijfsactiviteiten uit milieucategorie 2 uitgeoefend. De gemeente vindt het in eerste instantie niet relevant of deze bedrijven al dan niet zijn toegestaan op basis van het overgangsrecht. De gemeente past namelijk de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering toe en concludeert dat de categorie 2-bedrijven voldoen aan de richtafstand van 10 meter in gemengd gebied. Daarmee dacht de gemeente dat alles netjes inpasbaar zou zijn.

De Afdeling ziet dat anders. Het onbebouwde perceel grenst namelijk direct aan het plangebied en wordt gebruikt voor opslag voor diverse categorie 2-bedrijven. Aan de richtafstand van 10 meter wordt dus niet voldaan.

Daarnaast is relevant dat appellanten aannemelijk hebben gemaakt dat het niet vaststaat dat de voorziene woningen geen belemmering voor de bedrijfsvoering opleveren. Op een aantal punten wordt weliswaar aan de richtafstand voldaan, maar worden de richtwaarden voor geluid uit de VNG-brochure en de geluidgrenswaarden van het Activiteitenbesluit alsnog overschreden. Dan levert de woningbouw dus wel degelijk een belemmering op.

Nu komt de gemeente in de knel. De gemeente heeft namelijk gesteld de feitelijke bedrijfsactiviteiten te willen beoordelen, ongeacht of dit planologisch is toegestaan. Nu blijkt echter dat dit uitgangspunt een belemmering is voor de woningbouw. De Afdeling houdt vast aan dit uitgangspunt en oordeelt dat de gemeente in dit geval terecht uitgaat van de feitelijke bedrijfsactiviteiten (die ruimer zijn dan de planologische mogelijkheden). De opslagactiviteiten buiten de bedrijfsgebouwen zijn in strijd met het bestemmingsplan, maar de gemeente heeft geen intentie om daartegen handhavend op te treden. Dat betekent dat deze opslagactiviteiten ook relevant zijn voor het woon- en leefklimaat van de nieuwe woningen.

De gemeente voert nog aan dat de geluidrapporten die in opdracht van appellanten zijn opgesteld, uitgaan van onjuiste uitgangspunten. Zo zijn de geluidniveaus van de bedrijven berekend met geopende deuren, wat volgens de gemeente in strijd is met de zorgplicht. De Afdeling kaatst de bal terug naar de gemeente. Of nu de juiste uitgangspunten zijn gehanteerd of niet, de gemeente kan zich niet op het standpunt stellen dat aan de geluidnormen wordt voldaan. De gemeente heeft immers helemaal geen onderzoek gedaan. Een beoordeling van de milieuzonering is onvoldoende. De gemeente had ook de specifieke bedrijfsvoering van de aanwezige bedrijven moeten beoordelen. Zonder geluidberekeningen heeft de gemeente simpelweg onvoldoende informatie.

De gemeente heeft nog geopperd dat de nieuwbouw geen belemmering oplevert voor de bedrijven, omdat de bestaande woningen dichterbij liggen en bepalend zouden zijn. Dit argument is slechts relevant voor een deel van de discussie. Bestaande woningen kunnen bepalend zijn voor belemmeringen in de bedrijfsvoering. Maar het zegt niets over de aanvaardbaarheid van woon- en leefklimaat Als op de bestaande woningen al teveel geluid wordt geproduceerd, dan hebben de nieuwe woningen daar ook last van. Het is dus eerder een indicatie dat er geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

De Afdeling past de bestuurlijke lus toe. De gemeente krijgt twaalf weken de tijd om alsnog onderzoek te doen naar het woon- en leefklimaat en de mate waarin de bedrijfsvoering van appellanten wordt beperkt. De omgevingsvergunning wordt in de tussentijd geschorst, zodat geen onomkeerbare situatie kan ontstaan.

Brede school Spijk (deel 2): ABRvS 1 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1970

Eerder besprak ik hier de tussenuitspraak in deze zaak. De nieuw te bouwen brede school is in beginsel op te korte afstand gepland van de woning van de buurman. Er was geen rekening gehouden met zijn planologische mogelijkheden om uit te bouwen en een mantelzorgwoning te realiseren.

In opdracht van de Afdeling is het bestemmingsplan nu gewijzigd vastgesteld. Op basis van nieuw akoestisch onderzoek is de gemeenteraad tot de conclusie gekomen dat met een paar kleine aanpassingen kan worden volstaan. Er was al voorzien in een geluidscherm. Daarnaast moet binnen de bestemming voor de school een zone worden opgenomen, waar het verboden is om die gronden te gebruiken als schoolplein, kinderspeelplaats of sportveld. Dit is in de planregels verankerd in combinatie met een gebruiksverbod. Binnen de zone mag wel speelmateriaal worden opgeslagen. Door deze zone met het gebruiksverbod, zal de geluidbelasting ter plaatse van de (mogelijk toekomstige) woning van de buurman niet hoger zijn dan de grenswaarde van 70 dB(A). Dat geldt ook voor het stemgeluid, waarvoor de gemeenteraad in het kader van een goede ruimtelijke ordening dezelfde geluidnorm hanteert.

De buurman vindt de aanwijzing van de zone met gebruiksverbod onvoldoende handhaafbaar. Het gaat immers om spelende kinderen. De Afdeling ziet dat anders. De zone kan met een eenvoudige markering worden aangeduid. Daarmee is duidelijk waar het verbod geldt. Of dat verbod in de praktijk wordt nageleefd, is een kwestie van handhaving. De gemeente hoeft niet zo ver te gaan dat de zone daadwerkelijk wordt afgeschermd van de rest van het schoolplein.

Innovatie en de Wet geluidhinder

Tiemstragebouw Nijmegen: ABRvS 11 augustus 2021 (3x), ECLI:NL:RVS:2021:1794, ECLI:NL:RVS:2021:1792 en ECLI:NL:RVS:2021:1791

Op 11 augustus 2021 heeft de Afdeling drie uitspraken gedaan inzake het juridische gevecht over de mogelijkheid om een oud kantoorgebouw in Nijmegen om te vormen naar 80 woonunits. Alle drie de uitspraken maken duidelijk dat geluid een big issue is in deze kwestie. De meest interessante uitspraak doen we hier uit de doeken.

Het Tiemstragebouw is een oud kantoorgebouw dat is ingesloten tussen twee industrieterreinen, waarvan één geluidgezoneerd industrieterrein, en een drukke toegangsweg van Nijmegen. De eigenaren van dit gebouw willen hierin 80 woonunits realiseren en hebben creatieve ideeën om het geluidsaspect op te lossen.

Een van die creatieve oplossingen is het bouwen van een ‘comfort box’ in elke afzonderlijke woonunit. “De comfort box is een kast waar via een rooster aan de buitenkant van de gevel en een te openen raam in de woonunit lucht van buiten via een tussenruimte in de comfort box naar binnen kan en lucht van binnen naar buiten. Het rooster en het geluidsabsorberend materiaal in de comfort box moeten er voor zorgen dat wordt voldaan aan de voorkeurswaarden van de Wet geluidhinder.

Dat de gemeente Nijmegen niet mee wil denken met de initiatiefnemers is een understatement, zo blijkt uit de drie uitspraken. De uitspraken gaan over 1) beroep tegen wegbestemming woonfunctie in nieuw bestemmingsplan, 2) niet in behandeling nemen aangevraagde omgevingsvergunning en 3) handhaving tegen bestaande bewoning. Ook het idee van de comfort box moet het dus ontgelden. De aanvraag omgevingsvergunning waarvan de inpassing van de comfort box onderdeel is wordt door de gemeente buiten behandeling gelaten. De Afdeling is het met de gemeente Nijmegen eens. De redenen hiervoor zijn de volgende.

Na indiening van de aanvraag omgevingsvergunning, meent de gemeente Nijmegen dat zij onvoldoende gegevens heeft om de aanvraag omgevingsvergunning te beoordelen. De gemeente heeft de initiatiefnemer om meer informatie gevraagd. De gemeente wilde de volgende aanvullende informatie ontvangen:

“Uit het geluidrapport en de notitie comfortbox kan niet worden opgemaakt of de geluidreducties van de comfortbox gemiddelden over de gehele comfortbox betreffen of de maatgevende geluidreductie ter plaatse van de locatie op het te openen raam met de hoogste geluidbelasting. Gevraagd wordt om de geluidbelastingen op alle locaties van het te openen raam op te geven.”

Er komt geen reactie op deze vraag en de gemeente besluit om de aanvraag buiten behandeling te laten. De gemeente motiveert haar besluit als volgt:

“Voor zover de raamzijde van de comfortbox als deel van de gevel zou gelden is van belang of overal op dat geveldeel wordt voldaan aan de voorkeurswaarde van de Wet geluidhinder. Om die reden heeft de gemeente gevraagd inzichtelijk te maken of overal op het raam de voorkeurswaarde wordt gehaald door toepassing van de comfortbox. Op deze vraag is in het overgelegde akoestisch rapport niet ingegaan.”

Het besluit om de aanvraag buiten behandeling te laten is de aanleiding voor de rechtszaak die hierop volgt. De discussie gaat geluidstechnisch gezien over de vraag hoe de geluidsbelasting op de gevel moet worden berekend in dit specifieke geval. Het voorgestelde systeem met de comfortbox en het te openen raam zorgt voor onduidelijkheid hierover. Het lijkt technisch lastig te zijn om een representatief punt te vinden op de gevel om de geluidsbelasting te bepalen.

De Afdeling ontrafelt de discussie die zich hierover ontspint en oordeelt het volgende:

Op grond van (..) de planregels moet het bouwplan voldoen aan de voorkeurswaarden van de Wgh. Om te kunnen beoordelen of het bouwplan voldoet aan het bestemmingsplan, zal het college moeten beschikken over de berekeningen waaruit blijkt dat de voorkeurswaarden niet worden overschreden. (…) De vraag is vervolgens wat de juiste berekeningen zijn.

De Afdeling stelt vast dat de artikelen 44 en 82 lid 1 Wgh voorkeurswaarden bevatten voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel van woningen. In art. 2.2. lid 2 Reken- en meetvoorschrift staat dat indien de vaststelling van de geluidsbelasting in dB(A) vanwege een industrieterrein plaatsvindt ten behoeve van de vaststelling van de geluidsbelasting van de gevel van woningen, het immissiepunt zich op het punt van de gevel bevindt waar de hoogste geluidsbelasting optreedt.


Er moet dus niet worden gekeken naar de gemiddelde geluidsbelasting, maar naar de hoogste geluidsbelasting op het gevelvlak met het te openen raam. Deze manier van berekenen wordt bevestigd door de toelichting op artikel 2.2. Reken- en meetvoorschrift, aldus de Afdeling.


“Daarin staat dat in het algemeen een hoogte van 5 m boven het maaiveld wordt aangehouden. Het equivalent geluidsniveau wordt echter op een andere hoogte bepaald, indien redelijkerwijs mag worden verwacht dat op die andere hoogte de geluidsbelasting hoger is dan de geluidsbelasting op 5 m boven maaiveld. Er moet daarom ook volgens de nota van toelichting worden gekeken naar het punt waar de geluidsbelasting het hoogst is.”

De initiatiefnemer verwijst nog naar artikel 5.2 Reken- en meetvoorschrift, waarin de definitie van equivalent geluidsniveau staat (gemiddelde geluidsniveau over lange termijn ten behoeve van de berekening van Lday, Levening en Lnight) ) en legt de nadruk op de woorden ‘gemiddeld geluidsniveau’. De Afdeling serveert die redenering echter snel af, en stelt dat met “het gemiddelde” wordt bedoeld het gemiddelde van het geluidsniveau over tijd, en niet over het gemiddelde van de geluidsniveaus op verschillende delen van de gevel.

De Afdeling geeft de gemeente vervolgens gelijk in de redenering dat naar de hoogste geluidsbelasting op de gevel moet worden gekeken, maar dat dat niet betekent dat bij bouwplannen zonder meer voor alle punten van de gevel een berekening van de geluidsbelasting moet worden gemaakt. Er kan, aldus de gemeente, een punt worden gekozen dat representatief is voor het beoordelen van de hoogste geluidsbelasting. Bij veel gevels maakt het weinig verschil waar wordt beoordeeld, of kan eenvoudig worden vastgesteld waar een voor de beoordeling representatief punt ligt. Bij de comfort box lijkt die beoordeling echter niet zo eenvoudig, aldus de gemeente. Cauberg Huygen heeft inzichtelijk gemaakt, dat in de comfort box geen eenduidig geluidsniveau heerst. Er zitten grote verschillen in de geluidsbelasting van verschillende geveldelen door de resonantie van het geluid in de box en afhankelijk van de instralingshoek van het geluid.

De Afdeling vindt het standpunt van de gemeente aannemelijk dat het in het geval van de comfortbox niet mee valt om op zoek te gaan naar een representatief punt, te weten het punt waar de geluidsbelasting het hoogste is. De ABRvS vindt het daarom redelijk dat de gemeente aan de initiatiefnemer heeft gevraagd om de geluidsbelastingen op alle locaties van het te openen raam op te geven.

Nu de initiatiefnemer die gegevens niet heeft verstrekt, kon de gemeente niet beoordelen of aan de voorkeurswaarden van de Wgh werd voldaan en daarmee terecht vaststellen dat zij onvoldoende gegevens had om de aanvraag omgevingsvergunning te beoordelen. De gemeente mocht daarom de aanvraag buiten behandeling laten.

Zondagswet

Ronkende grasmaaiers Maasgouw: ABRvS 11 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1801

Tot slot een exotisch geval. Een inwoner van Beegden wordt iedere zondag tijdig gewekt. Zijn buren werken van april tot met oktober elke zondag vanaf 8:30 uur met grasmaaiers, kettingzagen en andere machines. Eind september vraagt hij daarom de gemeente om handhavend op te treden op basis van de Zondagswet.

Op 22 december 2019 komt er een BOA een kijkje nemen. Die hoort zo op de zondag voor kerst geen grasmaaier tussen 10:00 en 10:45 uur. Het handhavingsverzoek wordt afgewezen. Er is immers geen overtreding geconstateerd. De frustratie bij de buurman neemt toe. Natuurlijk heeft de BOA geen overtreding kunnen constateren. De overlast is er van april tot met oktober, niet in december. Bovendien is de controle vooraf aangekondigd, zo heeft hij vernomen.

Aan de Afdeling de schone taak om te beoordelen of er sprake kan zijn van een overtreding van de Zondagswet. Op basis van artikel 3 is het verboden om op zondag zonder strikte noodzaak gerucht te verwekken, dat op een afstand van meer dan 200 meter van het punt van verwekking hoorbaar is. De Afdeling overweegt dat deze bepaling geen algemeen gebod bevat om stil te zijn op zondag. Ook beoogt deze bepaling niet om een regeling te geven waarmee “iedere rustlievende burger tegen een rumoerige buurman wordt beschermd”. Het doel is om rumoer in het openbare leven zoveel mogelijk te voorkomen. Daarvoor is de afstand van 200 meter een acceptabele grens bevonden.

Volgens de Afdeling is niet gebleken dat het geluid op 200 meter afstand hoorbaar is. De klagende buurman heeft in bezwaar aangekondigd geluidsmetingen te laten uitvoeren, maar heeft uiteindelijk niets meer ingebracht. Hij heeft ook niet kunnen onderbouwen dat de controle was aangekondigd. Dat de BOA pas eind december kwam controleren, is ook een beetje zijn eigen schuld. Hij heeft immers pas eind september een handhavingsverzoek ingediend en de gemeente half december in gebreke gesteld om tijdig te beslissen. Toen kwam de BOA dus wel binnen een week controleren en viel direct de afwijzing op de deurmat.

De buurman kan misschien nog in de herkansing en in oktober een geluidmeting doen op 200 meter afstand. Anders zal hij op zoek moeten naar een andere juridische grondslag om de overlast te beëindigen.