Overzicht jurisprudentie februari 2020

Auteur: Daniëlla Nijman, Halsten advocaten

Een selectie van de uitspraken die van 29 januari tot en met 19 februari 2020 zijn gedaan door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

Ruimtelijke ordening

Soms kan een woning erg ongelukkig komen te liggen door de aanleg van nieuwe infrastructuur. Zoals deze woning in Nuland. Het is alweer jaren geleden dat de A59 werd aangelegd, waardoor je van Oss naar Den Bosch niet meer over een lange rijksweg met veel rotondes hoeft te rijden. Die rijksweg ligt er nog wel, als een soort parallelweg langs de A59. En tussen die Rijksweg en de A59 ligt deze woning van appellant (zie foto). Aan de zijkant van de woning ligt de rotonde met oprit naar de A59.

Persoonsgebonden overgangsrecht woning Kom Nuland: ABRvS 29 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:286

De woning is in een vorig bestemmingplan al onder het overgangsrecht gebracht. Rijkswaterstaat was namelijk voornemens om de woning te kopen en te saneren in verband met de ombouw van de rijksweg A59. Dat voornemen heeft Rijkswaterstaat nadien laten varen.

De gemeente besluit nu om de woning onder het persoonsgebonden overgangsrecht te laten vallen. Volgens de gemeente kan er geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden gegarandeerd.

De geluidgrenswaarden van de Wet geluidhinder worden op alle gevels overschreden. Aan de zijde van de Rijksweg is de geluidbelasting 50 dB. De geluidbelasting van de A59 is 60 dB. De hoogst toelaatbare geluidbelasting is 53 dB.

Om hogere grenswaarden toe te kennen zullen er geluidmaatregelen moeten worden genomen. Het gemeentelijke beleid houdt in dat er in ieder geval één geluidluwe zijde moet zijn, niet zijnde een dove gevel. Ook moeten er minimaal drie verblijfsruimten of tenminste de woon- en hoofdslaapkamer aan de geluidluwe zijde worden gesitueerd. Aan die voorwaarden kan niet worden voldaan. De gemeente heeft daarom in redelijkheid mogen afzien van het stellen van hogere grenswaarden. Dat beleid is volgens de Afdeling niet onredelijk.

Hoewel de eigenaar van de woning graag zijn woonbestemming terug wil hebben – al is het maar voor de waarde van de woning en de mogelijkheid om deze te verhuren – gaat de gemeente daar niet in mee. De insteek van de gemeente is dat het niet wenselijk is om steeds nieuwe bewoners bloot te stellen aan dit akoestisch klimaat. De Afdeling oordeelt dat de gemeente in redelijkheid heeft kunnen afzien van een woonbestemming en de woning onder het persoonsgebonden overgangsrecht heeft kunnen brengen. De gemeente hoefde geen ruimere regeling zoals een uitsterfconstructie of objectgebonden overgangsrecht op te nemen.

De consequenties zijn verstrekkend. Appellant is eigenaar, maar verhuurt de woning. Op basis van de planregels mag de bewoning door de huidige bewoners worden voortgezet. Zodra een huidige bewoner het gebruik staakt, vervalt zijn recht op bewoning van het pand. Onder ‘huidige bewoners’ worden de personen verstaan die ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan op dat adres staan ingeschreven in de Basisregistratie Personen. Indien de eigenaar daar zelf niet woont, valt hij daar dus al niet onder. En aangezien zijn perceel is bestemd als Groen, zal hij na vertrek van de zittende huurders weinig zinvols met de leegstaande woning kunnen doen.

Transformatie Zeeburgerpad Amsterdam: ABRvS 19 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:530

Het doel van het bestemmingsplan “Zeeburgerpad” is om de transformatie naar een gemengd woon- en werkgebied mogelijk te maken. Uitgangspunt is dat zittende bedrijven positief worden bestemd, maar zonder uitbreidingsruimte. Vanwege weg- en spoorlawaai worden hogere waarden vastgesteld op basis van de Wet geluidhinder.

Het bestemmingsplan is kennelijk zes jaar geleden ook al onderwerp van discussie geweest. Dit bestemmingsplan dient namelijk tevens om gebreken te herstellen die zijn geconstateerd in een uitspraak van de ABRvS van 11 juni 2014. Erg eenvoudig is het ook niet. Meerdere bedrijven stellen dat hun bedrijfsactiviteiten niet goed in kaart zijn gebracht, dat zij in een andere milieucategorie zouden vallen, of dat zij aan andere geluidnormen moeten voldoen dan waar de geluidrapporten van uitgaan. Op de details ga ik hier niet in.

Een eigenaar van gronden nabij het gezoneerde industrieterrein, hoopt te profiteren van de gemeentelijke ambities tot transformatie van het gebied. Hij wil ook in aanmerking komen voor woningbouw. Maar die vlieger gaat niet op. De raad vindt het niet wenselijk om woningen toe te staan op zo’n korte afstand van het industrieterrein. Het argument dat er al meerdere woningen op korte afstand staan, doet daar niet aan af. Uitgangspunt is namelijk dat de zittende bedrijven geen extra beperkingen moeten krijgen. Toevoeging van nieuwe woningen zou daar wel toe kunnen leiden.

Bovendien zegt de aanwezigheid van andere woningen niks over de aanvaardbaarheid van het woon- en leefklimaat. Dat er geluidmaatregelen kunnen worden getroffen maakt ook niet direct dat het een geschikte locatie is voor woningbouw. Zoals de Afdeling zegt “behelst een goede ruimtelijke ordening meer dan een beoordeling van het akoestisch woon- en leefklimaat”. De gemeente heeft een ruime beleidsvrijheid en kan zich vrij snel op het standpunt stellen dat het simpelweg niet wenselijk is om woningen toe te voegen op korte afstand van het industrieterrein.

Wabo

Café de Bonte Koe – deel 2: ABRvS 29 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:298

De zonder vergunning gebouwde serre van café de Bonte Koe in Leiden gaf al eerder aanleiding voor jurisprudentie. De overbuurman klaagde terecht over een te hoge geluidbelasting in de nachtperiode, veroorzaakt door het stemgeluid van bezoekers op de stoep en in de serre en het muziekgeluid. De uitspraak van 24 januari 2018 bespraken we hier.

Inmiddels is er opnieuw beslist op de aanvraag om omgevingsvergunning, waarmee de serre moet worden gelegaliseerd. Het college heeft de aanbevelingen van de Afdeling opgevolgd en aan de vergunning een voorwaarde verbonden. Die voorwaarde houdt in dat de exploitant van het café aan de eigenaar van de woning aan de overkant een schriftelijk aanbod moet doen om geluidreducerende voorzieningen te treffen en dat die voorzieningen bij aanvaarding van het aanbod binnen een jaar moeten zijn aangebracht.

De nieuwe eigenaar van de tegenoverliggende woning ziet het niet zo zitten met de geluidreducerende maatregelen. Volgens hem staat helemaal niet vast dat de voorgestelde maatregelen het beoogde effect zullen hebben. Het is een monumentaal pand, dus het treffen van maatregelen is niet eenvoudig. Hij stelt geen vertrouwen te hebben in de omgevingsdienst, gezien de ernstige fouten die in de procedure zijn gemaakt en die blijken uit de rechterlijke uitspraken. Hij heeft daarom geen toestemming gegeven om het pand te inspecteren. Het college zou hem bovendien ten onrechte niet in de gelegenheid hebben gesteld om een eigen adviseur aan te wijzen. De termijn van een jaar om de voorzieningen te realiseren vindt hij te lang.

De Afdeling gaat niet mee in deze argumentatie. Het college heeft de woningeigenaar betrokken bij de totstandkoming van het voorstel. Uit de notitie van de omgevingsdienst volgt dat de gevelisolatie met 9 tot 12 dB kan verbeteren, waardoor voldaan kan worden aan de binnenwaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en het maximale geluidniveau. Zonder woningopname is het weliswaar niet precies vast te stellen van het werkelijke effect is, maar de omgevingsdienst heeft zich kunnen baseren op ervaringen bij vergelijkbare monumenten in Leiden. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de conclusies van de omgevingsdienst onjuist zijn. Hij kan niet onderbouwen wat er niet deugt aan het advies van de omgevingsdienst. Dat de omgevingsdienst in een eerder stadium van de procedure fouten heeft gemaakt, betekent niet dat het college de omgevingsdienst daarom niet meer mocht inschakelen.

Dat appellant de voorgestelde maatregelen niet acceptabel vindt, maakt ook niet dat de gestelde voorwaarde niet redelijk is. Niet gebleken is dat het aanbrengen van de voorzieningen onevenredig bezwaren is voor appellant, of dat dit om andere redenen niet van hem kan worden gevergd. Appellant heeft ter zitting nog gesteld dat hij een oplossing wenst in de vorm van dubbele beglazing, maar hij heeft niet kunnen onderbouwen dat dit een adequate oplossing is met een gelijkwaardig resultaat wat betreft de geluidreductie. Een termijn van een jaar voor de uitvoering van de maatregelen vindt de Afdeling niet onredelijk lang.

Tot slot komt nog aan de orde dat de exploitant van het café het voorstel niet binnen een maand heeft gedaan, terwijl dat wel had gemoeten. Dat gaat echter over de naleving van de vergunningsvoorschriften en niet over de rechtmatigheid van de vergunning op zich. Conclusie: beroep ongegrond.

Planschade

Planschade windturbines Netterden: ABRvS 12 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:437

Appellanten vragen om vergoeding van planschade. Op 740 meter afstand van hun woning mogen vier windturbines worden opgericht met een tiphoogte van 139 meter. Dit leidt tot een hogere geluidbelasting.

Het college heeft het planschadeverzoek afgewezen. Volgens het college is de waardedaling van de woning € 5.000,–. Dat is omgerekend 1,96%. De eerste 2% waardedaling blijft volgens de wet als normaal maatschappelijk risico voor eigen rekening. Het college hoeft dus geen planschadevergoeding toe te kennen.

Appellanten stellen dat de toename van de geluidhinder is onderschat en daardoor ook de waardevermindering van hun woning. De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB) heeft advies uitgebracht over de geluidhinder. Er is een toename van geluid van ten minste 5 dB, zodat er sprake is van planologisch nadeel. Daarbij heeft de StAB rekening gehouden met de cumulatie met het geluid van de nabijgelegen snelweg en het feit dat het geluid van de windturbines hinderlijker is. Het specifieke karakter van het windturbinegeluid is in de berekening van de StAB verdisconteerd, zodat argumenten van appellanten op dit punt stranden. De geluidhinder is volgens de Afdeling niet onderschat.

Hoe zit het dan met de waardedaling? Appellanten verwijzen naar gemeentelijke beleidsregels, waaruit volgt dat de gemeente een waardedaling van 10% hanteert indien er binnen een afstand van 500 tot 1000 meter een windturbine wordt gebouwd. Die beleidsregel is echter puur op de afstand gebaseerd, waarbij niet wordt gekeken naar de daadwerkelijke geluidbelasting. Dat is door de StAB nu wel gedaan en de conclusie daarvan is dat er nog altijd slechts sprake is van een geluidbelasting op de woning van 39,9 dB. Dat is passend in agrarisch buitengebied. De Afdeling licht toe dat de beleidsregels hier geen rekening mee houden, zodat die niet onverkort kunnen worden toegepast. Hetzelfde geldt voor WOZ-beschikkingen voor andere woningen, waaruit een grotere waardedaling lijkt te volgen. Die WOZ-beschikkingen zijn op die beleidsregel gebaseerd en kunnen dus om dezelfde reden niet als vergelijkingsmateriaal worden gebruikt.

Appellanten doen voorts een beroep op de aanbevelingen van de WHO, die hier al eerder ter sprake kwamen. De Afdeling constateert echter dat de windturbines in dit geval qua geluidbelasting voldoen aan die aanbevelingen. Verwijzingen naar rapporten van universiteiten en uitspraken in andere planschadezaken helpen evenmin. In veel andere zaken is namelijk sprake van meerdere schadefactoren die meewegen in de taxatie. Daardoor zijn het geen vergelijkbare gevallen en is een hogere waardedaling in andere zaken niet maatgevend voor de woning van appellanten.

Helpt de contra-expertise die ze hebben laten opstellen nog? Nee. Ten eerste omdat de taxateur die zij hebben ingeschakeld geen inzicht geeft in de methode die hij heeft gehanteerd. Ten tweede omdat deze taxateur niet ingaat op het rapport dat het college aan het besluit ten grondslag heeft gelegd en dus niet onderbouwt waarom die taxatie niet zou kloppen. Een contra-expertise moet altijd meer zijn dan een tweede mening. In een contra-expertise moet ook het deskundigenrapport van de andere partij inhoudelijk worden weerlegd. Zoals de kaarten nu liggen, concludeert de Afdeling dat het college het taxatierapport van de eigen adviseur heeft mogen volgen. De waardevermindering komt dus niet boven de drempel van 2% uit, waardoor er terecht geen planschadevergoeding is toegekend.

Laagfrequent geluid

Gaswinning Bergen: ABRvS 12 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:428

TAQA Onshore wint gas uit de gasvelden bij Bergen. Zij heeft een winningsplan ingediend, waar de Minister mee heeft ingestemd. Deze besluitvorming vindt plaats op basis van de Mijnbouwwet.

Het college van burgemeester en wethouders van Bergen heeft beroep ingesteld. Een van de argumenten is dat er ten onrechte geen uitgebreid onderzoek is gedaan naar laagfrequent geluid. Daar had het college om gevraagd in een zienswijze op het ontwerpbesluit. Volgens de Minister is daar geen aanleiding toe, omdat laagfrequent geluid als onderdeel van het totale geluid wordt beoordeeld in het kader van de omgevingsvergunning die op grond van de Wabo nodig is voor een mijnbouwwerk. Kortom, dat komt nog wel.

Op zichzelf zou de Minister het ontstaan van geluidhinder kunnen betrekken bij de besluitvorming. Sinds 1 juli 2017 is er een wettelijke grondslag op basis waarvan de Minister instemming met een winningsplan kan weigeren indien er nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan. De Minister is echter niet verplicht om onderzoek te doen naar mogelijke geluidhinder. De Afdeling oordeelt echter dat de gestelde klachten over laagfrequent geluid zo vaag zijn, dat de Minister dit bij de besluitvorming buiten beschouwing heeft kunnen laten.