Overzicht jurisprudentie januari 2021

Auteurs: Daniëlla Nijman en Janneke van Eekeren, Halsten advocaten

Een selectie van de uitspraken die van 23 december 2020 tot en met 20 januari 2021 zijn gedaan door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Over onder meer windturbines, ‘bestaande rechten’, stiltegebieden en geluidverdeelplannen.

Wet geluidhinder

Geluidruimteverdeling Zwijndrecht: ABRvS 13 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:66

Het bedrijventerrein Groote Lindt vormt samen met het bedrijventerrein Dordt-West in Dordrecht één industrieterrein in de zin van de Wet geluidhinder. Om dit industrieterrein ligt een geluidzone. Voor het gedeelte in Dordrecht is in het verleden een regeling voor de geluidruimteverdeling opgenomen in het bestemmingsplan. Voor het Zwijndrechtse deel is dat nog niet gedaan en was de geluidruimteverdeling vastgelegd in een zonebeheerplan. Tegenwoordig is bekend dat een dergelijke aanpak juridisch niet houdbaar is. Ook voor het bedrijventerrein Groote Lindt wordt daarom nu een systeem van geluidruimteverdeling opgenomen in het bestemmingsplan.

Het vastgestelde bestemmingsplan ziet puur op deze geluidruimteverdeling. De ligging van de geluidzone wijzigt niet. Toch komt het bewonerscomité op tegen dit plan. Zij zijn bang dat de geluidbelasting wel degelijk zal toenemen. Geluidhinder is een probleem in deze wijk. Het bewonerscomité wijst erop dat de geluidhinder de afgelopen jaren steeds verder is toegenomen en onaanvaardbaar is. De industrie is niet de enige bron van geluidoverlast. Ook de scheepvaart en het weg- en spoorverkeer dragen in toenemende mate bij. Volgens het bewonerscomité had de raad onderzoek moeten doen naar de cumulatieve geluidbelasting.

Op zich heeft het bewonerscomité gelijk dat de geluidhinder de afgelopen jaren is toegenomen. Deze feitelijke werkelijkheid staat echter niet ter beoordeling. Juridisch bezien verandert er niks, omdat de geluidzone niet wijzigt. De juridisch beschikbare geluidruimte blijft hetzelfde. De geluidruimte is in het verleden al toegekend door de vastgestelde geluidzone, immissiepunten, hogere waarden en MTG’s. Er hoeft daarom geen nader onderzoek te worden gedaan naar de cumulatieve geluidbelasting of naar de binnenwaarde.

De verklaring voor de toegenomen geluidhinder is onder andere dat de Wet geluidhinder via de geluidzone alleen een bepaalde etmaalwaarde regelt. Het kan zijn dat de geluidruimte in de dagperiode is opgevuld, maar dat er in de avond- en nachtperiode nog geluidruimte was. Nu zijn er kennelijk meer bedrijven aanwezig die ook in de avond- en nachtperiode operationeel zijn.

Overigens heeft de gemeente ervoor gezorgd dat niet alle onbenutte geluidruimte onbeperkt beschikbaar blijft. Op een aantal toetspunten zijn strengere immissiewaarden voorgeschreven en is benutting van de resterende geluidruimte alleen mogelijk door toepassing van de afwijkingsbevoegdheid. Door deze systematiek kunnen er rechtsmiddelen worden aangewend op het moment dat wordt besloten om die geluidruimte te benutten.

Ruimtelijke ordening

Speelpark Oud Valkeveen – Gooise Meren: ABRvS 6 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:7

Ze bestaan nog: hele oude bestemmingsplannen. Het geldende bestemmingsplan voor speelpark Oud Valkeveen dateert uit 1976. Een poging in 2010 om het bestemmingsplan te moderniseren sneuvelde bij de Afdeling. Nu wordt een nieuwe poging gedaan. Volgens de gemeente moet daarmee onder andere de druk die het speelpark op de omgeving legt worden ingedamd.

De gemeente wil voorkomen dat deze ‘hele grote kinderspeeltuin’ een attractiepark wordt. Speelpark Oud Valkeveen bestaat uit een grote buitenspeeltuin, een binnenspeeltuin, een strand, diverse horecavoorzieningen en een theater met bijbehorende parkeergelegenheid voor 500 auto’s en een overloopparkeerterrein voor de piekdagen. Naast het speelpark is een zelfstandig pannenkoekenrestaurant gevestigd. Het speelpark ligt dichtbij een woongebied, een Natura 2000-gebied en een Natuurnetwerk Nederland gebied.

De eigenaar van het speelpark is het niet eens met het nieuwe bestemmingsplan omdat het te beperkend is voor zijn bedrijfsvoering. Maar ook enkele omwonenden en een (belangen)verenigingen zijn het niet eens met het nieuwe plan.

De eigenaar verzet zich tegen de strikte vastlegging van de locaties van bestaande speeltoestellen en de bouwhoogten daarvan. Onder het oude bestemmingsplan was het mogelijk om speeltoestellen tot 25 meter hoog te bouwen. Nu zijn in de buitenzone van het speelpark de bouwgrenzen exact om de bestaande speeltoestellen getrokken en is de maximaal toegestane bouwhoogte daarop afgestemd. Alleen in het middenterrein zijn er mogelijkheden om speeltoestellen te verplaatsen of hogere speeltoestellen te realiseren.

De eigenaar vindt dit te beperkend. De Afdeling volgt hem daar niet in. Uit geluidonderzoek blijkt dat de aard van de speeltoestellen in combinatie met de hoogte ervan van invloed is op het geluid. Lees: hoe hoger en leuker, hoe meer er wordt gegild. De gemeente heeft dit mogen beperken door in de buitenzone strak aan te sluiten bij de bestaande situatie. Van een beperking in de bestaande bedrijfsvoering is daardoor geen sprake en in het middenterrein blijft er flexibiliteit bestaan. Bij gebruik in deze opzet, kan nog net aan de richtwaarde van 45 dB(A) worden voldaan en is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De gemeente wil geen ruimte bieden voor verdere uitbreiding en daarmee overschrijding van deze richtwaarde. Dat is geen onredelijke beslissing. 

De omwonenden zouden graag zien dat er concrete openingstijden worden voorgeschreven, waardoor het speelpark in de avonduren zeker gesloten is. Dat ziet de Afdeling – net als de gemeente – niet zitten. De Afdeling stelt vast dat het speelpark in principe open is tussen 10:00 en 18:00 uur. Bij een maximale invulling van de bouwmogelijkheden en de bouwhoogte voor de speeltoestellen, bedraagt het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau maximaal 45 dB(A). Worden schoolreisjes meegeteld, dan is dat 46 dB(A). Er kan worden voldaan aan het Activiteitenbesluit en de richtwaarden van de VNG-brochure. In de avond vinden er geen schoolreisjes plaats, aangezien het speelpark is gericht op kinderen van de basisschoolleeftijd. Dat staat ook zo in de bestemmingsomschrijving. Het is daarom niet aannemelijk dat het speelpark in de avonduren door kinderen van de basisschoolleeftijd in dezelfde mate wordt bezocht als overdag.

De effecten op de omwonenden zijn daarmee voldoende beoordeeld. Maar hoe ziet het met de effecten op vogels en andere beschermde diersoorten? Een deskundige van Wageningen Environmental Research heeft onderbouwd dat een avondopenstelling van het park vanwege het daarmee gepaard gaande licht en geluid invloed kan hebben op onder meer de das, vleermuizen en broedvogels.

Dit is aanleiding voor de Afdeling om de gemeente op de vingers te tikken en met een opdracht naar huis te sturen. In het plan is namelijk niet goed inzichtelijk gemaakt wat een avondopenstelling van het park voor de natuur doet. De Afdeling stelt dat onvoldoende inzicht bestaat in de vraag of “in redelijkheid kan worden geoordeeld dat de Wet natuurbescherming niet op voorhand aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat”, ook waar het betreft wijzigingsmogelijkheden in het plan. Kortom: er moet van te voren goed beoordeeld worden welk effect toename van geluid kan hebben op beschermde natuurgebieden en soorten.

Bestemmingsplan Aarlesche Erven te Best: ABRvS d.d. 13 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:51

Het bestemmingsplan Aarlesche Erven te Best maakt een woonwijk van maximaal 880 woningen mogelijk op voormalige agrarische gronden in het buurtschap Aarle. Dit gebeurt deels met een rechtstreekse bestemming en deels met uit te werken woonbestemmingen.

Een ondernemer uit de directe omgeving heeft beroep ingesteld. Hij vreest dat de nieuwbouw in het uit te werken woongebied er uiteindelijk toe zal leiden dat er maatregelen moeten worden genomen bij zijn bedrijf, om een goed woon- en leefklimaat te kunnen realiseren. Daardoor zou zijn bedrijfsvoering worden beperkt.

Bij een uit te werken bestemming kan nog slechts op hoofdlijnen worden getoetst. De exacte invulling en beoordeling vindt plaats bij de vaststelling van het uitwerkingsplan. Dan worden ook pas eventuele maatregelen opgenomen. Niettemin moet bij de vaststelling van dit zogeheten ‘moederplan’ wel vaststaan dat het mogelijk is om de bestemming uit te werken op een manier die voldoet aan een goede ruimtelijke ordening.

Uit de akoestische rapporten bij het plan blijkt dat met toepassing van dove gevels een goed woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd. Appellant stelt daar tegenover dat de stedenbouwkundige opzet geen doorlopende geluidwerende gevel toestaat en er dus geluidslekken zullen ontstaan. Volgens de Afdeling is in het akoestisch onderzoek echter al rekening gehouden met de bouw van meerdere huizenblokken en zouden de dove gevels van de eerstelijns bebouwing het meeste geluid opvangen. Bij de achterliggende woningen zou ook zonder doorlopende dove gevel kunnen worden voldaan aan de geluidnormen van het Activiteitenbesluit en zijn maatregelen aan het bedrijf van deze ondernemer niet nodig. Daarmee is er een uitwerking denkbaar die voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. De discussie mag meer in detail worden gevoerd zodra er een uitwerkingsplan ligt.    

De Afdeling sluit af met de opmerking dat bij het vaststellen van het uitwerkingsplan moet worden voldaan aan de dan geldende regels van het Activiteitenbesluit en de goede ruimtelijke ordening. Het is daarom niet nodig om dit uitdrukkelijk in de uitwerkingsregels op te nemen. Deze verplichting volgt al uit de wet.

Wabo

Agrarische inrichting nabij stiltegebied Reusel – De Mierden: ABRvS 30 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:3138

In deze zaak gaat het om een omgevingsvergunning eerste fase die is verleend voor de uitbreiding van een bestaande vleesvarkenshouderij, waarvoor een varkensstal wordt verlengd. De omgevingsvergunning ziet op de onderdelen milieu en afwijken van het bestemmingsplan.

De varkenshouderij ligt deels in stiltegebied en deels in een attentiezone stiltegebied. De uitbreiding vindt plaats bij het deel van de stallen dat in het stiltegebied ligt.

De vraag komt aan de orde of de grenswaarden voor geluidbelasting in stiltegebieden worden gerespecteerd, die zijn opgenomen in de Provinciale milieuverordening van Brabant (inmiddels de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant). In een eerdere tussenuitspraak is vastgesteld dat de gemeente onvoldoende had gemotiveerd dat aan deze richtwaarden wordt voldaan en of er – als niet wordt voldaan aan deze grenswaarden – aanleiding is om de gevraagde omgevingsvergunning eerste fase dan toch te verlenen. De gemeente heeft dit bekeken en alsnog goed onderbouwd dat wordt voldaan aan de grenswaarden. Daarmee is dit onderdeel akkoord bevonden door de Afdeling.

Dat er geluidsgrenswaarden voor stiltegebieden gelden lijkt heel logisch. In een stiltegebied moet het immers ‘stil’ zijn. Maar wat is ‘stil’? Dat is geregeld in de provinciale omgevingsverordeningen van de verschillende provincies.

De Provincie Noord-Brabant hanteert de volgende grenswaarden voor milieubelastende activiteiten nabij een Stiltegebied:

  1. 40 dB(A) LAeq, 24 uur, op 1,5 meter hoogte, op een afstand van 50 meter vanaf de grens van de locatie van de activiteit, als deze 100 meter of meer van de grens van het Stiltegebied ligt;
  2. 45 dB(A) Laeq, 24 uur, op 1,5 meter hoogte, op een afstand van 50 meter vanaf de grens van de locatie van de activiteit, als deze minder dan 100 meter van de grens van het Stiltegebied ligt.

Rondom een Stiltegebied, kan nog een zogenaamd Attentiegebied liggen. In deze gebieden wordt ook al rekening gehouden met het Stiltegebied. Ook dat lijkt logisch. Geluid stopt immers niet bij een grens. De grenswaarden voor de externe werking op een Stiltegebied in de attentiezone van dit Stiltegebied zijn in Noord-Brabant de navolgende.

Als grenswaarden voor een aanvaardbare geluidbelasting vanwege een locatiegebonden milieubelastende activiteit in de Attentiezone Stiltegebied geldt 50dB(A) Laeq, 24 uur, op 1,5 hoogte:

  1. op de grens van het Stiltegebied, als de locatie van de activiteit 50 meter of meer van de grens van het Stiltegebied ligt;
  2. op 50 meter vanaf de grens van de locatie van de activiteit, als deze minder dan 50 meter van de grens van het Stiltegebied ligt.

Varkenshouderij Oirschot: ABRvS 20 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:70

Ook deze varkenshouderij ligt deels binnen een Brabants stiltegebied, binnen een afstand van 100 meter van de grens van het stiltegebied. De natuurorganisatie die opkomt tegen de omgevingsvergunning milieu, betoogt dat de regels voor stiltegebieden ook gelden voor agrarische inrichtingen. Volgens het bevoegd gezag en de varkenshouderij geldt er juist een uitzondering voor agrarische bedrijven.

Beide partijen hebben een beetje gelijk. Er geldt inderdaad een uitzondering voor agrarische inrichtingen, maar dat betreft maar een deel van de regels. Agrarische bedrijven die in stiltegebieden zijn gelegen op maximaal 100 meter van de grens van het stiltegebied, moeten wel voldoen aan de richtwaarde van 45 dB(A) Laeq, 24 uur, op 1,5 meter hoogte, op een afstand van 50 meter vanaf de grens van de inrichting. Deze regel is van toepassing op de varkenshouderij.

Het bevoegd gezag heeft rekening gehouden met deze uitkomst. Met een akoestisch rapport is onderbouwd dat aan de norm wordt voldaan. De milieuorganisatie zet vraagtekens bij de uitkomsten. De rekenresultaten op 50 meter afstand stroken niet met de gemeten geluidwaarden op 100 meter afstand. De milieuorganisatie betoogt dat normaal bij halvering van een afstand een toename van 6 dB is te verwachten, terwijl de verschillen in het akoestisch rapport kleiner zijn. Het bevoegd gezag heeft in het geheel geen reactie gegeven op dit standpunt. Dat leidt voor de Afdeling tot de conclusie dat onvoldoende is gemotiveerd dat aan de geluidnormen voor stiltegebieden wordt voldaan.

Geluidvoorschriften en bestaande rechten

Een ander interessant punt is dat de geluidvoorschriften die aan de vergunning zijn verbonden ruimer zijn dan het bedrijf nodig heeft. In het akoestisch rapport is berekend welke geluidbelasting samenhangt met de te vergunnen activiteiten. Er is een toetspunt op een nabijgelegen woning binnen 100 meter van de inrichting. Daarnaast zijn enkele beoordelingspunten bepaald op 100 meter afstand. Het geluidsniveau dat op die punten is toegestaan ligt 2 tot 3 dB hoger dan de in het akoestisch rapport berekende waarden. Dat strookt niet met het uitgangspunt van het bevoegd gezag om juist aan te sluiten bij de berekende waarden.

De varkenshouderij wil deze geluidruimte uiteraard houden. Uit het betoog van de varkenshouderij blijkt dat de voorschriften kennelijk aansluiten bij de voorschriften uit eerdere vergunningen. De agrariër stelt dat er sprake is van bestaande rechten die bij een gelijkblijvende activiteit dienen te worden gerespecteerd. Deze gedachte leeft vaak bij ondernemers. De veronderstelling dat zij bestaande rechten kunnen ontlenen aan ruime vergunningsvoorschriften, leidt echter tot teleurstellingen in juridische procedures. Zo ook hier.

De Afdeling overweegt daarover dat bestaande rechten slechts zijdelings van belang zijn bij de vraag welke geluidgrenswaarden bij vergunningverlening moeten worden gesteld. Zogeheten ‘bestaande rechten’ zien namelijk op vergunde activiteiten en niet op vergunde geluidruimte. Dat eerder vergunde activiteiten in beginsel opnieuw moeten worden vergund, betekent niet dat bij die vergunningverlening geen andere of strengere geluidgrenswaarden kunnen worden gesteld. Het betekent alleen dat niet zodanig strenge geluidgrenswaarden mogen worden gesteld dat deze activiteiten de facto onmogelijk zijn, en daarmee impliciet worden geweigerd. Van die situatie is geen sprake.

Windturbines

Windpark Staphorst: ABRvS 23 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:3112

In de gemeente Staphorst wordt een windpark gerealiseerd met drie windturbines. De gemeente heeft daarvoor een omgevingsvergunning verleend. De appellanten vrezen geluidsoverlast en gezondheidsschade door geluidsoverlast. De Afdeling pakt deze zaak praktisch en handig aan, waardoor beide partijen ‘winnen’.

De geluidbelasting van het windpark is getoetst aan artikel 3.14a Activiteitenbesluit en voldoet aan die eisen. Dat blijkt uit de geluidsrapporten die zijn opgesteld.

In de geluidsrapporten is uitgegaan van de “worst-case” windturbinetypes (Vestas V150-4.2 MW). Deze windturbinetypes beschikken niet over de geluidreducerende ‘serrated edges’. Uit de geluidsrapporten blijkt dat de berekende maximale geluidsbelasting ten hoogste 45 dB Lden en 39 dB Lnight is. Dit is lager dan de norm uit het Activiteitenbesluit (47 dB Lden en 41 dB Lnight).

De Afdeling vraagt tijdens de zitting aan de gemeente of zij bereid is om handhavend op te treden indien de maximaal berekende geluidsnormen worden overtreden. De gemeente beaamt dat. Dat is een haakje voor de Afdeling om vast te stellen dat de gemeente dus eigenlijk niet de ruimere normen van het Activiteitenbesluit wil volgen, maar de maximaal berekende geluidsbelasting als norm wenst aan te houden voor deze windturbines. De Afdeling stelt de gemeente in de gelegenheid om dit dan ook concreet als geluidnorm vast te leggen in de omgevingsvergunning. Daarmee is die strengere geluidnorm afdwingbaar en kunnen appellanten daar in de toekomst een beroep op doen.

Appellanten hebben daarnaast aangevoerd dat zij vrezen voor gezondheidsklachten als gevolg van de geluidsoverlast. Zij verwijzen naar allerlei (kranten) artikelen van o.a. (huis)artsen, het RIVM en tv-uitzendingen en naar het rapport van de WHO. In dat rapport staat dat een geluidsbelasting van meer dan 45 dB bij windturbines mogelijk gezondheidsschade kan veroorzaken. De Afdeling komt tot de conclusie dat appellanten dit doel al hebben bereikt, omdat de gemeente in de omgevingsvergunning zal opnemen dat de maximale geluidbelasting 45 dB Lden mag zijn. Daarmee wordt dus aangesloten bij de aanbevelingen van de WHO en heeft dit argument geen betekenis meer in deze procedure.

Overigens wijst de Afdeling erop dat in de wetenschap geen eenduidig standpunt bestaat over het antwoord op de vraag of (laagfrequent) geluid van windturbines effect heeft op de gezondheid van mensen en dat er in de wetenschap ook geen directe oorzaak-effectrelatie is gevonden tussen windturbinegeluid en gezondheid. De diverse (kranten) artikelen die zijn ingediend in de procedure zijn geen wetenschappelijke studies.

Het rapport “Health effects related to wind turbine sound: an update” van het RIVM uit 2020 wordt handig vermeden, door vast te stellen dat dat pas is uitgebracht nadat de omgevingsvergunning is aangevraagd. De Afdeling merkt nog op dat in dit rapport de conclusies uit een eerder rapport van het RIVM uit 2017 worden bevestigd, te weten dat er onvoldoende wetenschappelijk bewijs beschikbaar is voor een directe relatie tussen gezondheidsrisico’s en het geluid van windturbines. In andere zaken heeft de Afdeling overigens al geoordeeld dat er bij de normstelling voor windturbines rekening is gehouden met de hinderlijkheid van laagfrequent geluid.

Het thema gezondheid en ruimtelijke ordening zal in de toekomst belangrijker worden, aangezien de Omgevingswet ook gezondheid een expliciet thema maakt, dat betrokken moet worden bij het evenwichtig toedelen van functies aan locaties (nu nog ‘goede ruimtelijke ordening’ geheten). Geluidsoverlast als een vorm van een gezondheidsrisico zal dus zeker vaker als een actueel thema terugkomen in de jurisprudentie.