Auteur: Daniëlla Nijman, Halsten advocaten
Een selectie van de uitspraken die in de periode van 22 mei tot met 19 juni zijn gedaan door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (“de Afdeling”). Over overgangsrecht voor hogere waarden, het doorschuiven van milieuonderzoek in een bestemmingsplan verbrede reikwijdte, acculaadstations, saneringsplannen en hondengeblaf.
Hogere waarden
Draka Terrein Hamerkwartier: ABRvS 5 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2324
Het Draka-terrein is onderdeel van het Hamerkwartier in Amsterdam. De gemeente wil dit gebied transformeren tot een hoog stedelijk woon-werkgebied. De combinatie van woningbouw met industrie blijkt echter niet op alle fronten een match.
Albemarle Catalysts Company is een chemiebedrijf dat katalysatoren ontwikkelt en produceert. Bij calamiteiten kan er een gifwolk ontstaan. De gemeente heeft niet goed onderzocht wat de gevolgen van een dergelijke calamiteit zijn voor de bewoners van de nieuw te bouwen woningen. Ook kan de gemeente niet goed uitleggen waarom zij deze risico’s aanvaardbaar vindt. De Afdeling zet daarom een streep door dit bestemmingsplan.
Behalve externe veiligheid komt ook geluid aan de orde in deze uitspraak. Er zijn hogere waarden vastgesteld, maar aan dat besluit kleven de nodige gebreken. Het besluit hogere waarden wordt vernietigd.
De vernietiging van het bestemmingsplan viel te verwachten. In de uitspraak van 13 maart 2024 zette de Afdeling vanwege de veiligheidsproblematiek een streep door het bestemmingsplan voor het Exclusiva-terrein, dat onderdeel is van dezelfde gebiedsontwikkeling. Ook voor het Exclusiva-terrein was een besluit hogere waarden genomen, dat ondanks enkele gebreken wel overeind bleef. Die uitspraak bespraken wij hier.
Voor het Draka-terrein gaat het besluit hogere waarden wel volledig onderuit. De Afdeling grijpt dit aan om ons een doorkijkje te geven naar de toepassing van het overgangsrecht op een nieuw te nemen besluit hogere waarden. Alvorens daarop in te gaan, bespreek ik wat er inhoudelijk aan dit besluit schortte.
Inhoudelijke gebreken
Voor de gestapelde hoogbouw zijn hogere waarden nodig en deels dove gevels. In het bestemmingsplan is voorgeschreven vanaf welke hoogte een dove gevel is vereist. Maar uit het bestemmingsplan en het besluit hogere waarden blijkt niet vanaf welke hoogte een hogere waarde nodig is. Albemarle wijst terecht op fouten in de planregels en het akoestisch onderzoek. In de tabel bij het akoestisch onderzoek is wel vermeld vanaf welke hoogte een hogere waarde is vereist, maar de voorkeursgrenswaarde wordt al op een lager niveau overschreden.
Het adviesbureau levert na twee herstelpogingen een correcte tabel aan waaruit per bouwdeel en gevelzijde volgt vanaf welke hoogte de hogere waarde vereist is. De Afdeling wil echter niet zelf in de zaak voorzien door die tabel in het besluit hogere waarden op te nemen. Er waren namelijk nog meer gebreken. In het akoestisch onderzoek is uitgegaan van asfaltverharding, terwijl uit het beeldkwaliteitsplan blijkt dat de betreffende weg van elementverharding (klinkers) zal worden voorzien. Ook is een verkeerde formule gehanteerd voor het berekenen van de gecumuleerde geluidbelasting. Uit gecorrigeerde berekeningen blijkt dat de uitkomst per saldo niet wijzigt, maar de Afdeling vindt de optelsom van gebreken kennelijk te gortig. Per saldo zou het zelf voorzien in de zaak de gemeente weinig verder helpen, omdat het bestemmingsplan al vernietigd wordt vanwege de gebrekkige onderbouwing van de externe veiligheid. Het besluit hogere waarden gaat mee onderuit.
Hoe nu verder?
Doorkijkje overgangsrecht
Duidelijk is dat de ruimtelijke procedure voor het Draka-terrein opnieuw moet worden doorlopen. Dat betekent dat de Omgevingswet van toepassing is op het nieuwe ruimtelijke plan. Dat zal waarschijnlijk een omgevingsplan worden.
Hoe zit het dan met het besluit hogere waarden? De bedoeling van de wetgever is dat er nog hogere waarden kunnen worden vastgesteld voor industrieterreinen en provinciale wegen totdat de systematiek van geluidproductieplafonds (gpp’s) is ingevoerd. De omzetting van gezoneerde industrieterreinen en provinciale wegen naar gpp’s kan nog jaren duren. Daar is een ruime overgangstermijn voor opgenomen, namelijk tot 1 januari 2032.
Maar niets is moeilijker dan het formuleren van overgangsrecht. Dat laat de Afdeling ons fijntjes zien. De geformuleerde wetstekst strookt niet met de achterliggende bedoelingen.
Het overgangsrecht voor besluiten tot het vaststellen van hogere waarden is geregeld in de Aanvullingswet geluid Omgevingswet. Artikel 3.5 regelt dit voor wegverkeerslawaai. Artikel 3.6 bevat een zelfde regeling voor industrielawaai. De Afdeling vat deze overgangsregels als volgt samen:
“Op een besluit tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van bestaande, in aanbouw zijnde of geprojecteerde woningen in zones langs wegen of rond industrieterreinen, waarvoor een aanvraag is ingediend of waarvan een ontwerp ter inzage is gelegd vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet, blijft het recht zoals dat gold vóór dat tijdstip van toepassing, totdat het besluit onherroepelijk is.”
Ik merk alvast op dat dit niet de letterlijke wetstekst is. De Afdeling maakt in dit geparafraseerde citaat een vergissing waar het om de peildatum gaat. Maar eerst is relevant wat de Afdeling oordeelt over de reikwijdte van deze overgangsbepalingen.
Niet genoemd: nieuw te bouwen nog niet geprojecteerde woningen
De overgangsbepalingen spreken over 1) bestaande woningen, 2) woningen in aanbouw en 3) geprojecteerde woningen. Volgens de Afdeling is er nog een vierde variant, namelijk de “nieuw te bouwen nog niet geprojecteerde woning’. Daarvoor is volgens de Afdeling niets geregeld.
In feite maakt de Afdeling onderscheid tussen twee soorten ruimtelijke ontwikkelingen. Het eerste scenario is die waar het industrieterrein of de weg onderwerp is van de ontwikkeling. Wordt een industrieterrein of weg aangelegd of gewijzigd? En is daarvoor een besluit hogere waarden nodig vanwege de effecten van dat industrieterrein of die weg op omliggende woningen? Dan is de Wet geluidhinder nog steeds van toepassing op een besluit hogere waarden dat voor dat bestemmingsplan wordt genomen.
Het tweede scenario is die waarbij nieuwe woningen worden gerealiseerd binnen de zone van die weg of het industrieterrein. Het besluit hogere waarden wordt dan genomen voor die nieuw te bouwen nog niet geprojecteerde woning, terwijl aan het industrieterrein of de weg niets verandert. Dáárvoor bestaat geen overgangsrecht.
De Afdeling probeert hier vervolgens pragmatisch een mouw aan te passen. Het is namelijk duidelijk dat de wetgever in de veronderstelling is dat dit wel is geregeld. Uit de Nota van Toelichting en parlementaire behandeling blijkt niet dat het de bedoeling is om de nieuwe wetssystematiek direct van toepassing te laten zijn op woningbouw binnen de zones.
De Afdeling ziet daarom aanleiding om aan te nemen dat voor deze situaties ook overgangsrecht van toepassing is. Dat houdt in dat “bij een besluit tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van nog niet geprojecteerde woningen in zones langs wegen of rond industrieterreinen waarvoor een aanvraag is ingediend of waarvan een ontwerp ter inzage is gelegd vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet, het recht zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft, totdat het besluit onherroepelijk is”.
Hiermee lijkt de Afdeling een handreiking te doen naar de praktijk. Maar het roept direct een aantal vragen op.
Peildatum 1 januari 2024
De Afdeling legt de knip namelijk op 1 januari 2024. Het lijkt erop dat de Afdeling artikel 3.5 en 3.6 niet scherp heeft gelezen. Op basis van die overgangsbepalingen blijft de systematiek van de Wet geluidhinder namelijk nog van toepassing op een besluit hogere waarden “totdat de besluiten tot vaststelling van geluidproductieplafonds als omgevingswaarden in werking zijn getreden”. Kortom, het is de bedoeling om nog hogere waarden vast te kunnen stellen totdat een gemeente geluidproductieplafonds heeft vastgesteld volgens de systematiek van de Omgevingswet. Dat kan nog tot 2032 duren.
Door deze leesfout (daar ga ik althans vanuit) meent de Afdeling soepel aan te sluiten bij het wel geregelde overgangsrecht. Onbedoeld wordt de knip echter al op een veel eerder tijdstip gelegd. Voor besluiten tot vaststelling van een hogere waarde die niet al voor 1 januari 2024 zijn aangevraagd of ter inzage gelegd, is er dus geen overgangsrecht.
En daar zit net de crux. Veelal wordt er geen aparte aanvraag ingediend voor een besluit hogere waarde. Dat is iets dat doorgaans een uitvloeisel is van de vaststelling van een bestemmingsplan. Voortschrijdend inzicht kan er bovendien toe leiden dat in een later stadium toch nog hogere waarden nodig blijken te zijn voor woningen die in eerste instantie over het hoofd zijn gezien. Deze uitspraak is daar het voorbeeld van. Voor een aantal woningen was nog geen hogere waarde vastgesteld, terwijl dat wel nodig bleek.
In het persbericht van de Raad van State wordt benadrukt dat het oude recht alleen van toepassing blijft als er een aanvraag of ontwerpbesluit van voor 1 januari 2024 is waarop kan worden teruggevallen. Dat zal in veel gevallen de bottleneck blijken te zijn.
Bouwprojecten op slot?
De uitspraak van de Afdeling legt een gevoelig probleem bloot. Kennelijk ontbreekt er overgangsrecht voor een belangrijk type ontwikkelingen: de bouw van woningen binnen de zones van wegen en industrieterreinen. Het vangnet van de Afdeling zal in 95% van de gevallen geen soelaas bieden.
De consequentie: woningbouw is niet mogelijk, tenzij de gemeente eerst de geluidzone omzet naar een systeem met geluidproductieplafonds. Met alle vertraging van dien.
Oplossing
Als de Afdeling daadwerkelijk een vangnetregeling in het leven had willen roepen, dan zou de Afdeling voor de peildatum ook moeten aansluiten bij het moment dat een gemeente geluidproductieplafonds heeft vastgesteld.
Ik sluit niet uit dat dit een vergissing van de Afdeling is. Het kan ook zijn dat de Afdeling het te ver vindt gaan om een vangnet tot 2032 te formuleren, maar dan was het fijn geweest als de Afdeling dat expliciet in de uitspraak had vermeld.
Partijen die zich geconfronteerd zien met een ruimtelijk plan voor ‘nieuw te bouwen nog niet geprojecteerde woningen’, waarvoor geen aanvraag of ontwerpbesluit voor (volledig dekkende) hogere waarden is ingediend voor 1 januari 2024: neem dat besluit hogere waarden alsnog. Komt het tot een beroepsprocedure, dan heeft de Afdeling de kans om het vangnet uit te breiden.
De andere optie is dat de wetgever spoedig in reparatiewetgeving voorziet. Het is even de vraag welke route het snelste is.
Ruimtelijke plannen
“Chw-bestemmingsplan 1221” Hilversum: ABRvS 29 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2232
Deze uitspraak is lezenswaardig omdat het gaat om een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte op grond van de Crisis- en herstelwet. De naam ‘1221’ is wat cryptisch, maar dat blijkt het postcodegebied te zijn waar dit bestemmingsplan op ziet.
In het bestemmingsplan wordt gewerkt met zogenaamde ‘gebiedspaspoorten’. Daarin is per deelgebied een beeld gegeven van wat er vroeger was, wat er nu is en waar de gemeente naartoe wil bij de verdere planvorming. Het gebiedspaspoort geeft een beeld van de uitgangspunten en geeft een principeverbeelding van mogelijke planvorming.
De harde kaders voor toekomstige ontwikkelingen zijn opgenomen in de randvoorwaardenkaart. Daaruit blijkt wat er gebouwd mag worden, hoe hoog, etc.
Er is voor gekozen om verschillende onderzoeksverplichtingen door te schuiven naar de vergunningsprocedure. Zo kunnen onderzoeken worden toegespitst op het concrete plan dat wordt ontwikkeld. De regels zijn zo geformuleerd dat de gemeente bij de vergunningverlening nog een extra afwegings- of beoordelingsmoment heeft.
Appellanten stellen dat deze systematiek rechtsonzeker is. De Afdeling denkt daar anders over. Ten eerste is relevant dat de Crisis- en herstelwet de mogelijkheid biedt voor deze flexibiliteit. Ten tweede is van belang dat in de regels vrij concreet bepaald is wat de beoordelingscriteria zijn. Zo moet op het moment dat een vergunning wordt aangevraagd met akoestisch onderzoek worden aangetoond dat wordt voldaan aan de vastgestelde maximaal toegestane geluidwaarde. Die zijn al bepaald. Ook is er al globaal onderzoek gedaan, waaruit volgt dat er invullingen mogelijk zijn binnen de toetsingskaders. Het plan is dus niet op voorhand onuitvoerbaar of onaanvaardbaar.
Bovendien is in de regels bepaald dat bij de vergunningverlening moet worden beoordeeld of sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Dat betekent dat op het moment van vergunningverlening ook moet worden getoetst of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het is dus geen vrijheid blijheid, maar een flexibiliteit die binnen de kaders van rechtszekerheid blijft. Appellanten kunnen zich weliswaar onzeker voelen, maar in objectieve zin is hier volgens de Afdeling niks mis mee.
Verkeer
Saneringsplan “West-Nederland Zuid – Fase 1”: ABRvS 22 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2143
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat heeft een saneringsplan vastgesteld voor de geluidhinder van diverse rijkswegen in met name Zuid-Holland. Het saneringsplan bevat bronmaatregelen en afschermende maatregelen die ertoe leiden dat de geluidproductieplafonds op de referentiepunten langs een aantal van deze rijkswegen moeten worden verlaagd. Het doel daarvan is om de overschrijding van de maximaal toegestane geluidsbelasting op woningen in de nabijheid van die rijkswegen te verlagen.
Een van de appellanten voert aan dat de maatregelen niet ver genoeg gaan. Ter hoogte van zijn woning wordt voorzien in geluidsarm asfalt. Daarnaast is zijn woning aangewezen als object waar nader onderzoek naar de binnenwaarden kan plaatsvinden. Dat kan mogelijk leiden tot het nemen van geluidwerende maatregelen aan de gevel.
Van die geluidwerende maatregelen verwacht deze appellant niet veel. Zijn woning is gebouwd in 1880 en heeft een historisch karakter. Aanvullende gevelisolatie is volgens hem beperkt mogelijk.
Liever heeft deze appellant dat er bij hem een geluidscherm wordt geplaatst, al is het er eentje van maar 1 meter hoog. Hij verwijst naar andere locaties waar wel een geluidscherm wordt geplaatst, terwijl de geluidsbelasting daar lager is.
Volgens de Minister is plaatsing van een geluidscherm niet mogelijk. Tijdens de zitting is hierover gezegd dat het wettelijk niet is toegestaan om een geluidscherm van minder dan 2 meter hoog te plaatsen. Een scherm van 2 meter hoog of meer zou wel mogen, maar dat is geen optie omdat het talud daarvoor op deze locatie te hoog en te smal is. Dat is waarom er verderop wel een geluidscherm wordt gerealiseerd en bij appellant niet.
Het argument dat het ‘verboden’ zou zijn om een geluidscherm van 1 meter hoogte te plaatsen, is een interessante. Dit blijkt de Minister te baseren op de Regeling geluid milieubeheer. In tabel 2 van bijlage 3 staat dat bij toepassing van 11.56 van de Wet milieubeheer de hoogte van een geluidscherm ten minste 2 meter moet zijn. Deze bepaling moet worden gelezen in de context van de doelmatigheidsbeoordeling. De gedachte is dat een lager geluidscherm relatief weinig effect sorteert, zodat de baten van zo’n geluidsscherm niet opwegen tegen de kosten.
Dat wil volgens mij niet zeggen dat het verboden is om een lager geluidscherm te plaatsen. De Afdeling laat dat ook in het midden. Het gaat erom dat een lager scherm niet doelmatig is. In een juridische procedure kan deze appellant niet afdwingen dat er ondoelmatige maatregelen worden getroffen.
Vervolgens wil de appellant een antwoord op de vraag of de maatregelen wel ver genoeg gaan, gezien de problemen om zijn historisch karakteristieke woning te isoleren. Maar daar kan de Afdeling niets mee. De wettelijke systematiek is dat op een later moment wordt onderzocht welke maatregelen er aan de gevel van de woning kunnen/moeten worden getroffen om aan de binnenwaarde te voldoen. Op de uitkomst van die beoordeling kan niet vooruit worden gelopen. Is deze appellant het daar te zijner tijd niet mee eens, dan kan hij opnieuw gaan procederen. Dat is efficiënt voor de uitvoering van het saneringsplan, maar niet voor deze burger.
Handhaving
Acculaadstation Princeville: ABRvS 19 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2505
Op het parkeerterrein bij hotel Princeville bevindt zich een acculaadstation van Tesla. Appellant woont vlakbij hotel Princeville. Hij vraagt om handhavend optreden tegen het acculaadstation wegens geluidsoverlast.
Een heikel punt in deze procedure is allereerst de vraag of voor de aanwezigheid en het gebruik van het acculaadstation een omgevingsvergunning nodig is. Anders dan de rechtbank oordeelt de Afdeling dat dit niet het geval is. Het acculaadstation is een openbare voorziening als bedoeld in onderdeel 18 van artikel 2 van bijlage II van het Bor (op deze procedure is nog oud recht van toepassing, maar de conclusie zal onder de Omgevingswet hetzelfde zijn). Of het acculaadstation kleinschalig is of niet, maakt niet uit. De Afdeling overweegt dat de bij de laadpalen behorende omvormers en transformatorkast ook bouwwerken zijn ten behoeve van het opladen van accu’s van voertuigen. Ook die zijn dus vergunningsvrij.
Dat laat onverlet dat het acculaadstation moet voldoen aan de geluidnormen van het Activiteitenbesluit (inmiddels de bruidsschat in het tijdelijke deel van het omgevingsplan). Om dat te kunnen beoordelen is de eerste vraag of het acculaadstation samen met het hotel Princeville als één inrichting moet worden beschouwd. Dan zou namelijk de geluidbelasting van de gehele inrichting aan de geluidnorm moeten worden getoetst. Volgens de Afdeling zijn er geen technische, organisatorische of functionele bindingen tussen het hotel en het acculaadstation dat in eigendom is van Tesla. Onderhoud en exploitatie van het acculaadstation zijn gescheiden van dat van het hotel. De exploitant van hotel Princeville stelt enkel de locatie beschikbaar aan de exploitant van het acculaadstation tegen een vergoeding.
Voldoet het acculaadstation als losstaande activiteit aan de geluidnorm? Dat valt nog te bezien. Er is discussie over de tonaliteit van het geluid. Door de OMWB is het tonale karakter op gehoor beoordeeld. Deze beoordeling heeft niet plaatsgevonden op de gevel van appellant, maar bij de bron. Hier is voor gekozen vanwege het omgevingsgeluid van het spoor en de snelweg A16. De gemeente redeneert dat er geen tonaal geluid kan worden waargenomen op de gevel, als dat ook al niet zo is bij de bron.
Appellant heeft echter een tegenrapport laten opstellen, waarbij aan de hand van spectrale analyse wordt geconcludeerd dat er wel degelijk sprake is van tonaal geluid.
De Afdeling verwijst naar eerdere uitspraken, waarin is overwogen dat tonaliteit in eerste instantie op gehoor mag worden beoordeeld. Bij twijfel kan betekenis toekomen aan spectrale analyse. Als er geen twijfel is, leidt een spectrale analyse niet tot bewijs van het tegendeel.
Het probleem is dat bij Princeville door slechts één persoon is geluisterd. De handleiding HMRI laat in het midden of dit door één of twee personen moet gebeuren. Vanwege het subjectieve karakter wordt in de praktijk aanbevolen dat het tonale karakter door twee personen wordt vastgesteld. De Afdeling verwijst naar deze “onverplichte aanbeveling”. Nu de beoordeling slechts door één persoon heeft plaatsgevonden, legt het tegenrapport met spectrale analyse wel voldoende gewicht in de schaal. Het levert geen bewijs van tonaliteit, maar de onzorgvuldigheid van het onderzoek van de OMWB staat hiermee vast.
De Afdeling vernietigt het besluit. De OMWB moet opnieuw op pad om te beoordelen of er sprake is van tonaal geluid. Dan zal blijken of er een overtreding is waartegen handhavend kan worden opgetreden.
Opmerkelijk
Overlast hondengeblaf: ABRvS 5 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2312
Soms blijkt er regelgeving over geluid te zijn waar je nog niet eerder mee te maken hebt gehad. Zoals in dit geval, waar het gaat om hondengeblaf. Het betreft een particuliere zaak, waarbij vermoedelijk de buren hebben geklaagd over het geblaf en gedrag van drie honden. Twee van die honden bleken te zijn overleden tegen de tijd dat de zaak op zitting kwam bij de Afdeling, maar de overgebleven herder is volgens de appellant het gevaarlijkst.
Het draait niet alleen om geluidsoverlast, maar ook om bijtincidenten. Appellant wil dat de burgemeester een aanlijn- en muilkorfverbod oplegt op grond van artikel 78 van de APV. Zo ver komt het niet, omdat er niet door toezichthouders van de gemeente is geconstateerd dat de honden gevaarlijk gedrag vertonen. De hond is wel tegen de postbode op gesprongen, maar of dat nou gevaarlijk was? De postbode heeft zelf geen aanleiding gezien om aangifte te doen.
De APV van de gemeente Tilburg bevat nog een ander artikel dat een grondslag biedt om handhavend op te treden. In artikel 110 van de APV staat dat degene die de zorg heeft voor een dier moet voorkomen dat dit voor omwonenden geluidhinder veroorzaakt. De gemeente Tilburg legt dit voor hondengeblaf zo uit dat een hond maximaal twee minuten mag blaffen.
De appellant heeft tijdens de zitting een akoestisch rapport overgelegd, waaruit blijkt dat de honden veel en hard blaffen. De rechter laat dat buiten beschouwing, omdat het rapport pas is opgesteld nadat de beslissing op bezwaar al was genomen. Daar kon de gemeente dus geen rekening mee houden. Ook is er discussie over de oorzaak van het geconstateerde geblaf: de hond zou zijn gaan blaffen door het aanbellen van de toezichthouder.
De Afdeling gaat vervolgens nog in op het criterium van twee minuten blaftijd. Ter zitting heeft de gemeente toegelicht dat het gaat om twee minuten per dag. De rechtbank had daarover al gezegd dat het arbitrair is, maar daardoor wel meetbaar. De Afdeling verwijst echter naar de ‘beoordelingsrichtlijn Geluid van honden” van de NSG uit juni 2020. Daaruit volgt een maximale blaftijd voor honden die buiten verblijven van 3,5 minuten tussen 7.00 uur ’s ochtends en 19.00 ’s avonds. Voor honden die binnen verblijven is de maximale blaftijd overdag 10,3 minuten, volgens de beoordelingsrichtlijn. De blaftijd die de gemeente Tilburg als richtsnoer hanteert is dus korter dan uit de richtlijn van de NSG volgt.
Uiteindelijk concludeert de Afdeling dat het college voldoende onderzoek heeft gedaan naar mogelijke overtredingen van de APV. Uit de uitgevoerde controles is niet gebleken van een overschrijding van de maximale blaftijd. Het college was daarom niet bevoegd om handhavend op te treden.
De Afdeling toetst het besluit van de gemeente ‘ex tunc’, dus naar het moment van de beslissing op bezwaar. Met constateringen die daarna zijn gedaan door de akoestisch adviseur van appellant, wordt dus geen rekening gehouden. Loopt het weer de spuitgaten uit, dan kan er opnieuw worden gecontroleerd. Nieuwe ronde, nieuwe kansen…?