Auteur: Daniëlla Nijman, Halsten advocaten
Een selectie van de uitspraken die van 24 juli tot met 21 augustus zijn gedaan door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Windturbines
Laagfrequent geluid windturbines Den Bosch: ABRvS 7 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2720
Bieden de normen van het Activiteitenbesluit genoeg bescherming tegen laagfrequent geluid van windturbines? Appellanten proberen in deze zaak onder verwijzing naar een recent artikel in een medisch tijdschrift te onderbouwen dat het laagfrequent geluid van windturbines tot meer gezondheidsschade leidt dan gedacht. Voor het college is dit aanleiding om TNO een onderzoek uit te laten voeren naar de specifieke geluidseffecten van het beoogde type windturbines.
TNO concludeert dat hinder van windturbinegeluid al bij veel lagere niveaus optreedt. Dat komt onder andere door het grote aandeel laagfrequent geluid, de regelmatige variatie van het geluid en het gegeven dat windturbinegeluid vaak ’s nachts of in gebieden met lage achtergrondniveaus voorkomt. In het Activiteitenbesluit is echter al rekening gehouden met deze extra hinderlijkheid. Daarom is de norm voor windturbinegeluid gesteld op 47 dB Lden en mag dit in de nacht slechts 41 dB(A) zijn. Bij een normwaarde van 47 dB Lden is de kans op ernstige hinder 9%. Dit is vergelijkbaar met hetgeen bij de normering voor wegverkeer, railverkeer en industrielawaai als maximaal toelaatbaar wordt beschouwd.
De Afdeling heeft al eerder geoordeeld dat een percentage ernstig gehinderden van 9% binnenshuis en 20% buitenshuis onder afweging van alle belangen aanvaardbaar is te achten. Daarbij is relevant dat het maatschappelijk belang dat is gediend bij de uitvoering van windenergieprojecten het noodzakelijk maakt om een bepaalde mate van hinder te accepteren. Verder concludeert TNO in het rapport dat er buiten de kans op geluidhinder en mogelijke slaapverstoring vanwege vooral laagfrequent geluid geen aanwijzingen zijn voor een direct verband tussen windturbinegeluid en gerapporteerde gezondheidsklachten of psychologische stress.
De Afdeling concludeert dat de normen van het Activiteitenbesluit voldoende bescherming bieden tegen laagfrequent geluid van windturbines. Het college heeft niet gehandeld in strijd met het voorzorgsbeginsel.
Ruimtelijke ordening
Terras Maarsseveense plassen: ABRvS 31 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2652
Appellant woont naast het restaurant De Drie Biggetjes. In het bestemmingsplan wordt een onverwarmd terras mogelijk gemaakt op de steiger. De dichtstbijzijnde woning ligt op 25 meter van dat terras, appellant woont op 38 meter afstand.
De gemeenteraad heeft aangesloten bij de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. Er is geen richtafstand gehanteerd, omdat er geen aparte richtafstand is voor terrassen. De raad heeft in plaats daarvan getoetst aan de richtwaarde voor een rustige woonwijk van 40 dB(A) voor de gemiddelde geluidniveaus en 60 dB(A) voor de piekgeluiden. Dit uitgangspunt is volgens de Afdeling niet onredelijk.
Uit akoestisch onderzoek blijkt dat aan deze richtwaarden kan worden voldaan. Belangrijk is dat de omvang van het terras in de planregels is beperkt tot 70 m2. Het geluidrapport gaat uit van een maximale bezetting van het terras met 36 personen, waarvan 40% continu en op gewone toon praat. Ook is er rekening gehouden met het geluidniveau van een luid roepend persoon.
Volgens de Afdeling zijn deze uitgangspunten representatief. Er is geen aanleiding om uit te gaan van een terras vol luid roepende mensen. De contra-expertise die appellant heeft laten opstellen legt daarom weinig gewicht in de schaal. Bovendien gaat deze contra-expertise uit van een capaciteit van 100 à 200 personen, zoals nog het geval was in het ontwerpbestemmingsplan. Naar aanleiding van de zienswijze is de omvang van het toegestane terras juist beperkt tot 70 m2. De gemeenteraad hoefde daarom niet meer in te gaan op de contra-expertise.
Daarmee is de kous af. Appellant heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd waarom er toch sprake zou zijn van onaanvaardbare geluidhinder. Bovendien is het bouwvlak beperkt ten opzichte van het vorige bestemmingsplan en heeft de gemeenteraad – in afwijking van de ruimere exploitatievergunning – de sluitingstijd van het terras bepaald op 23:00 uur. Aan de bezwaren van appellant is voldoende tegemoet gekomen.
Milieuterrein Balk (Harich): ABRvS 24 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2550
De gemeente wil een milieuterrein realiseren op deze locatie, omdat elders een milieuterrein wegvalt. De eigenaar van een op 10 meter afstand gelegen woonboerderij komt op tegen deze bestemming. De gemeente heeft de geluidseffecten echter goed in kaart gebracht en onderbouwd waarom het milieuterrein geen onaanvaardbare inbreuk maakt op zijn woon- en leefklimaat.
Een relevante omstandigheid is dat het bestemmingsplan al bedrijvigheid toelaat op deze locatie, met vergelijkbare effecten voor de omgeving als het kleinschalige milieuterrein dat nu wordt gerealiseerd. De kleinschaligheid komt tot uitdrukking in de planregels. Het milieuterrein is slechts 9 uur per week geopend, namelijk op maandag, vrijdag en zaterdag van 9:00 tot 12:00 uur. Tussen beide percelen wordt een groenstrook en een geluidabsorberend scherm van 3 meter hoogte gerealiseerd. Uit akoestisch onderzoek blijkt dat in de representatieve situatie aan de geluidgrenswaarden van het Activiteitenbesluit wordt voldaan. Ook wordt voldaan aan de streefwaarden voor de beoordeling van de aanvaardbaarheid van het woon- en leefklimaat, al blijkt uit de uitspraak niet welke streefwaarde er precies is gehanteerd.
De enige overschrijding doet zich voor op het moment dat de flessenzuil wordt geleegd. Er is dan een overschrijding van de maximale geluidniveaus. Het legen van de flessenzuil duurt 30 seconden en gebeurt slechts vier keer per jaar. In de planregels is opgenomen dat het legen van de flessenzuil slechts vier keer per jaar mag plaatsvinden en alleen tussen 8:15 en 12:45 uur. Daarmee is juridisch tot in de puntjes geborgd dat er geen onaanvaardbare geluidsoverlast kan ontstaan.
Herontwikkeling Karel I-sigarenfabriek Reusel: ABRvS 24 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2534
De bedrijfslocatie is niet meer in gebruik voor kunststofverwerkende bedrijfsactiviteiten. Het bestemmingsplan wordt gewijzigd zodat er meerdere bedrijven in een lichtere milieucategorie kunnen worden gevestigd. Dit is nodig voor de instandhouding van dit monumentale pand.
De woning van appellant ligt op 13 meter afstand van de bedrijfsbestemming. Dit voldoet aan de richtafstand van de VNG-brochure. Niettemin is er akoestisch onderzoek uitgevoerd. Daaruit blijkt dat de bedrijven kunnen voldoen aan de normstelling van het Activiteitenbesluit. Het Activiteitenbesluit regelt echter niet alle bronnen. Zo wordt stemgeluid en piekgeluid van laden en lossen in de dagperiode buiten beschouwing gelaten. De aanvaardbaarheid van deze geluidbronnen is daarom aanvullend beoordeeld.
Het piekgeluid van laden en lossen in de dagperiode voldoet aan de algemene norm die het Activiteitenbesluit stelt voor piekgeluiden. Daarmee is ook het geluid van laden en lossen aanvaardbaar. Appellant betoogt dat de piekgeluiden in de nachtperiode ten onrechte niet zijn onderzocht. De raad stelt dat in de nachtperiode de norm van het Activiteitenbesluit wel van toepassing is op laden en lossen. En omdat daaraan niet kan worden voldaan, zal er dus ’s nachts niet worden geladen en gelost. Dat hoeft dus ook niet apart te worden onderzocht. De Afdeling oordeelt dat het akoestisch rapport terecht is beperkt tot die bedrijfsactiviteiten die binnen de kaders van het Activiteitenbesluit zijn toegestaan. Wordt er toch ’s nachts geladen en gelost, dan kan daartegen handhavend worden opgetreden.
Het stemgeluid is niet afzonderlijk beoordeeld. De reden daarvoor is dat de bedrijvigheid die is toegelaten in milieucategorie 2 en 3.1 hoofdzakelijk inpandig plaatsvindt. Bedrijven met een grote verkeers- en publieksaantrekkende werking zijn uitgesloten. Er is daarom vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening geen aanleiding om het stemgeluid nader te onderzoeken. Met deze kwalitatieve benadering is het volgens de Afdeling voldoende gemotiveerd.
Weigering planologische medewerking Elst: ABRvS 14 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2752
Het is voor een gemeente vrij eenvoudig om planologische medewerking te weigeren als het gaat om de bouw (of het gebruik) van een burgerwoning op een bedrijventerrein. Een gemeente hoeft daar niet veel voor te motiveren. Zo is het in zijn algemeenheid aanvaardbaar indien een gemeente beleid voert om geen woningen toe te voegen aan een bedrijventerrein, om zo te voorkomen dat er een belemmering kan ontstaan voor de daar gevestigde bedrijven.
De gemeente Overbetuwe wijst een verzoek om medewerking voor het gebruik als burgerwoning af, omdat er geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ter plaatse van de beoogde woning wordt niet voldaan aan de richtafstand van de VNG-brochure. De bedrijvigheid ligt op te korte afstand. Ook wordt niet voldaan de richtwaarde van 50 dB(A). Appellant wijst erop dat het gemeentelijk beleid een ambitiewaarde kent van 55 dB(A) voor woningen op een bedrijventerreinen. Dat mag deze initiatiefnemer echter niet baten. Die beleidsregels gelden voor bestaande woningen op bedrijventerreinen en zijn niet bedoeld om nieuwe gevoelige objecten te vergunnen. Dat de Handreiking Industrielawaai ruimte biedt voor een geluidbelasting tot 55 dB(A) helpt appellant evenmin. De gemeente is namelijk niet verplicht om de Handreiking als toetsingskader te hanteren.
Geen herbouw woning na onteigening N18: ABRvS 14 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2766
De woning van appellant moet wijken voor de aanleg van de N18. Zijn woning is onteigend en gesloopt. Appellant houdt echter nog een stuk grond over en wil daar een nieuwe woning bouwen. De gemeente weigert om planologische medewerking te verlenen. De reden: er is teveel geluidhinder van de nieuwe N18. De nieuw te bouwen woning zou binnen de geluidzone van de weg komen te staan. De Wet geluidhinder biedt de mogelijkheid om een hogere grenswaarde vast te stellen van ten hoogste 58 dB. Uit akoestisch onderzoek blijkt dat er een hogere grenswaarde nodig is van 51 tot met 63 dB. Een hogere grenswaarde lost het probleem dus niet op. Bovendien laat een hogere waarde onverlet dat de geluidhinder blijft. Appellant is kennelijk bereid om dat voor lief te nemen en de woning extra te isoleren. De gemeente laat zich daar niet door beïnvloeden en neemt hem (en toekomstige bewoners) tegen zichzelf in bescherming.
Brandweerkazerne Leiden: ABRvS 14 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2767
Het bestemmingsplan “Schipholweg 130” voorziet onder andere in een brandweerkazerne. De eigenaar van een nabijgelegen kantoorpand meent dat haar huurders moeten worden beschermd tegen de geluidsoverlast hiervan. De brandweer zal gemiddeld drie keer per dag uitrukken.
Interessant is hoe de Afdeling omgaat met het feit dat het geluid van uitrukkende brandweerauto’s met sirene is uitgezonderd van de normstelling van het Activiteitenbesluit. Normaal gesproken is dat aanleiding om in het ruimtelijke spoor alsnog aandacht te besteden aan die geluidbelasting. Dat geldt ook voor het feit dat een kantoorpand geen geluidgevoelig object is in de zin van de Wet geluidhinder. In het ruimtelijke spoor komt ook aan kantoorgebouwen enige mate van bescherming tegen geluidhinder toe.
Maar ten aanzien van deze brandweerkazerne zijn dit nu juist omstandigheden waardoor de situatie niet onaanvaardbaar is. Kantoren worden niet in het bijzonder beschermd, sirenes van brandweerauto’s zijn uitgezonderd en “dit gevoegd bij het feit dat het kantoorpand is gelegen aan de druk bereden Schipholweg die het verblijfsklimaat ter plaatse in grote mate bepaalt” is er geen onaanvaardbare verslechtering. Of is dit laatste nu juist het dragende argument? Dat zou begrijpelijker zijn in het licht van de jurisprudentie over andere geluidsoorten die zijn uitgezonderd van het Activiteitenbesluit. Tenzij het nog iets te maken heeft met de specifieke achtergrond van sirenes en de beweegredenen om dit niet te toetsen? De Afdeling zwijgt hierover.
Activiteitenbesluit
Maatwerkvoorschrift caravanstalling Koudekerk aan de Rijn: ABRvS 24 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2521
Appellant exploiteert een stallingsruimte voor caravans, sloepen, boten en andere grote voer- en vaartuigen. De gemeente heeft plannen voor woningbouw op korte afstand. Met het oog daarop legt het college maatwerkvoorschriften op aan appellant. Het gevolg daarvan is dat appellant op een aantal toetspunten aan strengere geluidnormen moet voldoen.
De eerste vraag is vanaf wanneer appellant aan deze strengere geluidnormen moet voldoen. De nieuwbouw staat er immers nog niet. Het is vaste jurisprudentie dat maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld met het oog op nog te realiseren woningbouw. Het maatwerkvoorschrift mag dan niet onmiddellijk gelden, maar pas vanaf het moment dat de geplande ontwikkeling is gerealiseerd. De rechtbank heeft in eerste aanleg geconstateerd dat in het besluit ten onrechte niets is geregeld over de inwerkingtreding van het maatwerkvoorschrift. Na toepassing van de bestuurlijke lus is het besluit op dit punt hersteld. Het maatwerkvoorschrift treedt direct in werking voor zover de toetspunten liggen ter plaatse van bestaande woningen. Voor het overige treedt het maatwerkbesluit pas in werking zodra de eerste woning van het nieuwbouwplan is opgeleverd.
Interessant is dat het bestemmingsplan voor de nieuwbouwwoningen inmiddels is vernietigd. Appellant voert daarom aan dat het onzeker is of de nieuwbouw wel wordt gerealiseerd. Het maatwerkvoorschrift zou daarom prematuur zijn. Daar gaat de Afdeling niet in mee. Uit de uitspraak waarbij het bestemmingsplan is vernietigd, volgt namelijk niet dat woningbouw op die locatie zonder meer ruimtelijk onaanvaardbaar is. Er is overigens een nieuw ontwerpbestemmingsplan in procedure gebracht. Bovendien dateert de vernietiging van het bestemmingsplan van na het maatwerkbesluit. Omdat de Afdeling ‘ex tunc’ toetst naar de omstandigheden ten tijde van de besluitvorming, kan de later ontstane onzekerheid niet afdoen aan de rechtmatigheid van het maatwerkbesluit.
Het procedurele bezwaar is hiermee getackeld. Maar hoe zit het met de inhoud van het besluit? Appellant voert aan dat zijn bedrijfsvoering wordt beperkt door deze strengere geluidsnormen. Terwijl het college kennelijk heeft beoogd om de bestaande bedrijfsvoering niet te beperken en zelfs enige ruimte te laten voor een redelijke uitbreiding daarvan.
Het college blijkt dusdanig strenge geluidnormen op te leggen dat appellant wel degelijk direct wordt belemmerd in zijn bedrijfsvoering. Het akoestisch rapport waar het college zich op baseert, houdt geen rekening met de extra bedrijfsactiviteiten die mogelijk zijn door de reeds vergunde verbouwing van de stallingsloods. Daardoor ontstaat ruimte voor een tweede verdieping en extra stallingscapaciteit. Er is ten onrechte geen rekening gehouden met de extra geluidbelasting die daar het gevolg van kan zijn. Dat betekent per definitie ook dat er geen ruimte overblijft voor een redelijke toename van de bedrijfsactiviteiten.
Kortom, het college zal eerst de nodige kennis moeten vergaren over de relevante feiten en belangen. Zodra de geluidbelasting beter in kaart is gebracht, zal het college een keuze moeten maken. Ofwel er moet een gewijzigd besluit worden genomen met minder strenge geluidnormen op de beoogde toetspunten. Met mogelijke gevolgen voor de beoogde nieuwbouw. Of het college moet motiveren waarom het aanvaardbaar is dat appellant wel degelijk in zijn bedrijfsvoering wordt beperkt. Het laatste woord is hierover dus nog niet gezegd.
Wet geluidhinder
Hogere waarden Haven Stein: ABRvS 31 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2633
Het bestemmingsplan houdt in dat voor een aantal gebouwen de bestemming Bedrijventerrein wordt gewijzigd in Wonen. Het gaat om een aantal woningen, een bedrijf en een duikcentrum. Deze gebouwen lagen voorheen op het gezoneerde industrieterrein van het havenbedrijf. Door de herbestemming komen deze gebouwen binnen de geluidszone te liggen. Dat betekent ook dat deze woningen beter worden beschermd tegen milieugevolgen.
De geluidbelasting op de woningen is 56 dB(A) in de dagperiode, 46 dB(A) in de avond en 40 dB(A) in de nacht. Hiervoor moeten hogere grenswaarden worden vastgesteld. Haven Stein voert terecht aan dat het besluit tot vaststelling van hogere waarden pas na de vaststelling van het bestemmingsplan is genomen. Dat is in strijd met de Wet geluidhinder. Op zich zou dit niet het grootste probleem hoeven te zijn, ware het niet dat dit besluit waarbij alsnog hogere waarden zijn vastgesteld nooit bekend is gemaakt. Dat besluit is dus nimmer in werking getreden. Het hoger beroep is daarom gegrond en het bestemmingsplan wordt vernietigd. Of we deze zaak later nog terug gaan zien bij de bestuursrechter hangt ervan af, uit de uitspraak blijkt dat partijen gaan proberen om een en ander minnelijk te regelen.