Auteur: Daniëlla Nijman, Halsten advocaten
Een selectie van de uitspraken die van 24 april tot met 22 mei zijn gedaan door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Wet geluidhinder
Zeehavennorm Hembrugterrein Zaanstad: ABRvS 30 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1398
Het Hembrugterrein in Zaanstad doet al een aantal jaren dienst als praktijkvoorbeeld voor de Omgevingswet. De gemeente werkt met een integrale aanpak om te komen tot herontwikkeling van dit voormalige defensieterrein tot een gemengd woon- en werkgebied binnen globale planologische kaders. Hiervoor is een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte als bedoeld in de Crisis- en herstelwet vastgesteld.
Van de voorziene 180.000 m2 brutovloeroppervlak ontwikkelruimte mag 120.000 m2 worden gebruikt voor wonen. Het realiseren van gevoelige functies zoals woningen is een uitdaging op het Hembrugterrein. Dit terrein ligt namelijk binnen de geluidszones van de twee industrieterreinen Westpoort en Achtersluispolder-Westerspoor-Zuid.
Vanwege de geluidbelasting van industrieterrein Westpoort moeten hogere waarden worden vastgesteld. Op een aantal deelgebieden wordt de maximale hogere waarde van 55 dB(A) overschreden. De oplossing die de raad daarvoor heeft gezien is toepassing van de ‘zeehavennorm’ uit artikel 60 Wet geluidhinder. Op basis van de zeehavennorm kunnen hogere waarden tot 60 dB(A) worden vastgesteld.
Wanneer kan de zeehavennorm worden toegepast? Het eerste criterium is dat het moet gaan om woningen binnen de zone van een industrieterrein met activiteiten die zeehavengebonden zijn en die noodzakelijkerwijs in de open lucht plaatsvinden. Aan dat criterium wordt voldaan.
Het tweede criterium is dat de woningen waarvoor de hogere waarde wordt vastgesteld, worden gebouwd in het kader van een herstructurering of planmatige verdichting van een bestaand woongebied. Of de woningen moeten worden gebouwd aansluitend aan het bestaande woongebied, mits er slechts sprake is van een beperkte uitbreiding van het bestaande woongebied.
Van een herstructurering of verdichting van bestaand woongebied is geen sprake. Er is juist sprake van een uitbreiding. Is een uitbreiding met 120.000 m2 nog een beperkte uitbreiding? Ten opzichte waarvan moet je dat bekijken? En wanneer sluit de uitbreiding nog aan op bestaand woongebied?
De gemeente Zaanstad blijkt de grenzen te ver te hebben opgerekt. De raad heeft de uitbreiding in eerste instantie afgezet tegen de totale Zaanse woningvoorraad. Dat is de Afdeling te gortig. De Afdeling bekijkt per bestaande wijk of er sprake is van voldoende aansluiting en ruimtelijke verbondenheid. Zo is het geen ramp dat de s150 tussen twee woongebieden door loopt, omdat een andere weg onder de s150 door de twee gebieden met elkaar verbindt. Een andere woonwijk die van het plangebied wordt gescheiden door een 150 meter breed kanaal kan ruimtelijk niet worden bezien als ‘aansluitend’.
Voor de vraag of er sprake is van een beperkte uitbreiding, moet de schaal van de nieuwbouw worden afgezet tegen de schaal van het aansluitende woongebied. Het aansluitende woongebied is hier kleiner dan de raad had gedacht. De Afdeling concludeert dat de 120.000 m2 aan brutovloeroppervlak voor wonen niet als een beperkte uitbreiding kan worden gezien.
Dit oordeel van de Afdeling wordt ingegeven door de wetsgeschiedenis. Aanvankelijk was het toepassingsbereik van de zeehavennorm namelijk beperkt tot inbreiding en verdichting. In 2003 trok men de conclusie dat er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen reden was om een dergelijk onderscheid te maken. De wet is toen aangepast zodat een beperkte uitbreiding van bestaand woongebied ook mogelijk werd gemaakt. De schaal van dergelijke nieuwbouw moet echter overeenkomen met het bouwvolume dat bij een verdichtingslocatie in een qua omvang vergelijkbare woonwijk mogelijk is.
De conclusie is dat de zeehavennorm niet kan worden toegepast voor het Hembrugterrein. Voor een groot aantal woningen kan dus geen passende hogere waarde worden vastgesteld. Vanwege de samenhang tussen de verschillende onderdelen van het plan is de beoogde herontwikkeling niet meer mogelijk en gaat het gehele bestemmingsplan onderuit. De Afdeling past geen bestuurlijk lus toe, omdat onduidelijk is of en hoe de gebreken kunnen worden hersteld. We zullen dus moeten bezien of de raad van Zaanstad mogelijkheden ziet om een gewijzigd plan in procedure te brengen, of dat eerst de inwerkingtreding van de Omgevingswet wordt afgewacht.
Ruimtelijke ordening
Paadje 12 te Nieuwe Niedorp: ABRvS 1 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1431
Het bestemmingsplan voorziet in 5 recreatiewoningen en 38 standplaatsen op een camping. Het bestemmingsplan is in 2015 gedeeltelijk vernietigd omdat de raad niet aannemelijk had gemaakt dat een goed verblijfsklimaat was gegarandeerd.
Deze versie van het bestemmingsplan haalt het evenmin. De Afdeling herhaalt de standaardoverweging dat een recreatiewoning geen gevoelig object is in de zin van de Wet geluidhinder, maar dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel moet worden nagegaan of er sprake is van een aanvaardbaar verblijfsklimaat.
Er is totaal geen rekening gehouden met de geluidbelasting van de veehouderij van appellant. De gemeente heeft geen aanleiding gezien voor een dergelijk onderzoek. De argumenten van de gemeente zijn dat er is getoetst aan de richtafstanden van de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering, dat het een bestaande situatie betreft en dat recreanten er zelf voor kiezen om op een camping in het buitengebied te verblijven. Er zijn geen klachten bekend van recreanten. Bovendien hebben intensieve veehouderijen in nagenoeg elk bestemmingsplan Buitengebied de mogelijkheid om agrarische campings en andere nevenactiviteiten op het eigen agrarische bedrijfsperceel te starten.
Dat kan allemaal wel zijn, maar die argumenten zeggen in feite niks over het concrete verblijfsklimaat ter plaatse. De Afdeling oordeelt dat het bestemmingsplan opnieuw niet zorgvuldig is voorbereid. De gemeente zal dus echt een poging moeten gaan doen om inzicht te verkrijgen in de hoogte van de geluidsbelasting ter plaatse van de recreatiewoningen. Pas dan kun je een zinvolle afweging maken en weet je wat je moet motiveren.
Fietsenstalling Lijnbaansgracht Amsterdam: ABRvS 24 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1332
De raad van Amsterdam heeft een bestemmingsplan vastgesteld dat de bouw van een fietsenstalling mogelijk maakt. Gelijktijdig heeft het college een omgevingsvergunning verleend. De fietsenstalling bestaat uit een overkluizing van 85 meter lengte voor 550 fietsen.
De exploitant van een hotel vreest dat de omgeving van zijn hotel minder aantrekkelijk wordt door de verwachte nachtelijke fietsbewegingen. Twee omwonenden vrezen voor aantasting van het woon- en leefklimaat.
Er is akoestisch onderzoek verricht naar het geluid van het stallen van fietsen en nachtelijke gesprekken. De conclusie is dat het langtijdgemiddelde geluidniveau ten minste 10 dB(A) lager is dan het heersende achtergrondgeluid. Er doet zich dus geen relevante verhoging van het heersende geluidniveau voor.
De piekgeluiden die worden veroorzaakt door het in werking zijn van de fietsenstalling zullen volgens de gemeente niet hoger zijn dan andere piekgeluiden in de omgeving, zoals het claxonneren van auto’s, het bellen van trams en het voeren van sirenes door politieauto’s. Dat geldt ook voor het geluid van schreeuwende voorbijgangers die in staat van dronkenschap verkeren.
Volgens de Afdeling heeft de raad zich op basis van deze motivering in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het aspect geluidhinder niet in de weg staat aan vaststelling van het plan. Daarbij betrekt de Afdeling dat het plangebied in de directe omgeving van het uitgaansgebied Leidseplein ligt en het aannemelijk is dat zich ter plaatse, ook in de nachtelijke uren, al een betrekkelijk hoge belasting door piekgeluiden voordoet. Kortom, dit kan er ook nog wel bij.
Evenementen
Gay Pride Amsterdam 2017: ABRvS 15 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1566
Bewonersvereniging d’Oude Stadt komt op tegen de evenementenvergunning die is verleend voor het evenement Gay Pride in 2017. Dit evenement is vergund voor de inwerkingtreding van het nieuwe geluidbeleid voor evenementen in Amsterdam. Formeel wordt deze evenementenvergunning daarom niet aan dit nieuwe geluidbeleid getoetst, maar in de uitspraak speelt dit nieuwe beleid indirect al wel een rol.
D’Oude Stadt betoogt onder andere dat de burgemeester niet had kunnen volstaan met een geluidnorm in dB(C). Volgens de bewoners had er ook een norm in dB(A) moeten worden opgenomen in de vergunning. Dit omdat er op grotere afstand van de bron een groter verschil optreedt in de normstelling in dB(C) en dB(A). Door uitsluitend een norm in dB(C) te hanteren zouden er te hoge dB(A)-waarden kunnen optreden.
De Afdeling stelt vast dat partijen het er op zich over eens zijn dat een norm in dB(C) meer is gericht op het voorkomen van overlast door de lage bastonen, die met name als hinderlijk worden ervaren. Ook is niet in geschil dat de waarde in dB(C) doorgaans 15 dB boven de overeenkomstige waarde in dB(A) wordt gesteld. Dit verschil is gebaseerd op de spectrale geluidverdeling bij de geluidsbron.
Op basis van de nieuwe beleidsregels worden er alleen nog normen gesteld in dB(C). Zo ook in de onderhavige evenementenvergunning. De Afdeling oordeelt dat de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een norm in dB(C) beter past bij het doel van het geluidbeleid. De gehanteerde dB(C) norm is bovendien afgeleid van de norm in dB(A) die op basis van het destijds geldende beleid van toepassing was. Per saldo wordt er dus niet meer geluid toegestaan.
Dat laat onverlet dat er voor de Pride aanzienlijk hoge geluidniveaus worden toegestaan, namelijk 95 dB(C) op de gevel van woningen. Ook voor Amsterdamse begrippen is dit een forse geluidbelasting. Voor andere muziekevenementen is 85 dB(C) namelijk het maximum.
D’Oude Stadt stelt met ondersteuning van de NSG dat er bij een norm van maar liefst 95 dB(C) sprake is van onduldbare overlast. Dit zou in een belangenafweging doorslaggevend moeten zijn en tot weigering van de vergunning hebben moeten leiden. De Afdeling gaat daar niet in mee. De Afdeling sluit aan bij een uitspraak uit 2016 over een eerdere editie van de Gay Pride. Toen is de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak ingeschakeld om te rapporteren over de onduldbaarheid van de geluidhinder. De conclusie was dat de grens tussen duldbaar en onduldbaar niet op objectieve wijze is vast te stellen. De Afdeling ziet geen aanleiding om nu de StAB opnieuw in te schakelen. De Afdeling onderkent dat de Pride voor omwonenden een aanzienlijke mate van hinder kan geven, maar volgens de Afdeling is niet gebleken dat er sprake zal zijn van onduldbare hinder. Bovendien is de geluidnorm ten opzichte van eerdere edities verlaagd.
De belangen van de omwonenden worden in het kader van de verlening van een evenementenvergunning afgewogen tegen andere belangen die met het evenement worden gediend. Zo heeft de burgemeester naar voren gebracht dat de Pride voor de stad Amsterdam als een belangrijk internationaal beeldbepalend evenement wordt gezien met een hoge maatschappelijke waarde. Daarom is de Pride naast Koningsdag als bijzonder evenement aangemerkt. Gelet op het bijzondere karakter van de Pride en het feit dat slechts tweemaal per jaar een evenement van deze omvang plaatsvindt, mag volgens de burgemeester van de bewoners van Amsterdam worden gevraagd het daarmee gepaard gaande geluid te dulden. De burgemeester heeft deze belangenafweging in redelijkheid kunnen maken.
Dat de bewoners van Amsterdam op andere momenten ook stevige evenementen voor de kiezen krijgen, speelt in de uitspraak geen rol. Er wordt niet gekeken naar cumulatie met hinder van andere evenementen. De Pride is een bijzonder speciaal evenement, dus kennelijk moet de hinder evident onduldbaar zijn voordat de bestuursrechter daar een stokje voor steekt.
Verkeer
Tracébesluit Spooromgeving Geldermalsen: ABRvS 15 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1573
Als gevolg van het tracébesluit wordt er een nieuwe onderdoorgang gerealiseerd bij de Lingedijk. Omwonenden stellen dat er onderzoek had moeten worden gedaan naar cumulatie van geluid. De Afdeling volgt die stelling niet. Het tracébesluit strekt namelijk niet tot vaststelling of wijziging van de geluidproductieplafonds. Als de geluidbelasting bij een volledige benutting van de geluidproductieplafonds hetzelfde blijft, hoeft er geen onderzoek naar cumulatie met andere geluidhinder te worden gedaan.
In dit geval zal de geluidbelasting onder de geldende geluidproductieplafonds blijven, o.a. door de inzet van stiller materieel. Een toename van het aantal treinen dat op het traject zal rijden leidt daardoor niet tot een toename van de geluidbelasting.
Omdat de geldende geluidproductieplafonds na uitvoering van het project niet zullen worden overschreden, is er evenmin aanleiding om eventuele geluidbeperkende maatregelen te onderzoeken en de doelmatigheid daarvan af te wegen.
Handhaving
Horecagelegenheid Deurne: ABRvS 15 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1544
Vanwege de overlast van de horecagelegenheid en overschrijding van de normen van het Activiteitenbesluit, is een last onder dwangsom opgelegd. Tijdens controles door de Omgevingsdienst zijn opnieuw overschrijdingen geconstateerd. Het college gaat over tot invordering van dwangsommen.
Volgens de exploitant kunnen de metingen van de Omgevingsdienst niet aan het invorderingsbesluit ten grondslag worden gelegd. De exploitant voert terecht aan dat de Omgevingsdienst op de verkeerde plek heeft gemeten. De metingen zijn namelijk verricht ter plaatse van een zogenoemde ‘buitenkamer’ en de buitenberging.
De buitenkamer bestaat uit een tegen de oorspronkelijke achtergevel van de woning gebouwde overkapping van kunststof dakplaten. Aan een zijkant heeft de buitenkamer een stenen muur, aan de andere zijkant grenst zij aan de buitenberging. Aan de kant van het dakterras bestaat de wand van de buitenkamer uit een één meter hoge gemetselde borstwering met daarop houten palen waarop het dak steunt. Tussen de palen is oprolbaar tentdoek met plastic tentramen gespannen, waarmee de onverwarmde buitenkamer wind- en waterdicht kan worden gemaakt. Ook de deur naar het dakterras is van tentdoek met een plastic tentraam.
De hamvraag is nu of de horecagelegenheid ter plaatse van deze buitenkamer en buitenberging aan de geluidnormen moet voldoen. De Afdeling oordeelt dat deze ruimtes onderdeel zijn van de woning en dus van een gevoelig gebouw. Maar, de geluidnormen gelden ‘op de gevel’ van gevoelige gebouwen. Een gevel is een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht. Het tentdoek kan niet als een dergelijke bouwkundige constructie worden gezien. Het tentdoek kan namelijk ook los worden geritst en opgerold en dan blijft er alleen een overkapping over. De buitenkamer is dus geen gevel in de zin van het Activiteitenbesluit en de Wet geluidhinder.
De metingen ter plaatse van de buitenberging zijn evenmin relevant. De buitenberging is niet in gebruik of bestemd als slaap-, woon- of eetkamer. Bovendien zijn er in de buitenmuur geen te openen delen aanwezig en is de buitenmuur van de buitenberging dus een dove gevel. De geluidnormen gelden niet ter plaatse van een dove gevel.
Kortom, door te meten ter plaatse van de buitenberging en de buitenkamer heeft de Omgevingsdienst geen overtreding van de geluidnormen kunnen vaststellen. Het college heeft de invordering van dwangsommen niet op die metingen kunnen baseren.
Procedureel
Tokkelbaan Duinoord: ABRvS 15 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1540
Op het recreatieterrein Duinoord in Helvoirt moet een tokkelbaan komen. Het college heeft een omgevingsvergunning verleend voor het in strijd met het bestemmingsplan bouwen van een paal, voorzien van een stalen ladder met ladderkooi en twee platforms waar personen op kunnen staan.
De belangen van omwonenden worden vertegenwoordigd door de Stichting Stop Overlast Duinoord. Het college meent dat deze partij niet-ontvankelijk is in bezwaar, omdat er geen gevolgen van enige betekenis zijn. Het geluid van recreanten die de tokkelbaan gebruiken zou opgaan in het overige geluid van het recreatieterrein. Ook zou het zicht op de tokkelbaan het grootste deel van het jaar beperkt zijn vanwege begroeiing.
Daarmee is het college te snel op een inhoudelijke beoordeling overgestapt. De beginvraag is of de omwonenden rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervinden van de activiteit die wordt vergund. Dat staat niet ter discussie, want het geluid is hoorbaar en er is ook zicht op de tokkelbaan. In beginsel zijn de omwonenden dus belanghebbenden. Dat is pas anders als gevolgen van enige betekenis ontbreken. Dit criterium geldt dus als een correctie op dat uitgangspunt.
Volgens de Afdeling heeft het college niet aannemelijk gemaakt dat het duidelijk hoorbare gegil vanaf de tokkelbaan niet relevant is. Gebruikers komen met grote vaart aan een katrol op het bouwwerk terecht. Er wordt dus extra gegil veroorzaakt dat bovendien van een grotere hoogte komt, waardoor het meer ruimtelijke invloed heeft. Dit zijn wel degelijk gevolgen van enige betekenis. Kortom, het college zal de bezwaren nu inhoudelijk moeten gaan beoordelen. Misschien zien we de zaak nog terug.