Overzicht jurisprudentie november 2019

Auteur: Daniëlla Nijman, Halsten advocaten

Een selectie van de uitspraken die van 23 oktober tot met 20 november zijn gedaan door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

Nadeelcompensatie

Bouwhinder tunnel A9 Gaasperdammerweg: ABRvS 30 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3638

Stel je voor. Je koopt in 2007 een huis in Amsterdam. Je weet dat de A9 een keer zal worden verbreed. Maar dat je anderhalf jaar lang met enige regelmaat ’s nachts uit je bed wordt getrild, waardoor je last krijgt van oververmoeidheid en een hoge bloeddruk…is dat voorzienbaar?

De Minister stelt van wel, op advies van haar deskundige. Uit de Startnotitie volgde namelijk dat ook een variant met verdiepte ligging zou worden bekeken en dat had dezelfde bouwhinder tot gevolg kunnen hebben. Het verzoek om nadeelcompensatie van deze oververmoeide appellant wordt daarom afgewezen. Dat is volgens de Afdeling te kort door de bocht.

De aanleg van de A9 was voorzienbaar, dat wel. Maar een redelijk denkend en handelend koper kon in 2007 op grond van de Startnotitie slechts een globale verwachting hebben van de mate en duur van de te verwachten overlast van de reconstructiewerkzaamheden. Appellant kon niet voorzien dat de funderingswerkzaamheden het heien van 10.000 heipalen en het intrillen van 1.800 damwandprofielen over een periode van ongeveer anderhalf jaar zou omvatten, dat ook ’s nachts zou worden doorgewerkt en dat het werkterrein nabij haar woning zou worden gesitueerd, waarbij bestaande bosschages tussen de woning en de A9 zouden worden gekapt.

Tijdens de werkzaamheden is bovendien gebleken dat een gedeelte van de grond door aanwezig puin harder was dan door Rijkswaterstaat voorzien. Er is daarom gebruik gemaakt van een zogenoemde mantel, waardoor de extra geluidhinder voor ongeveer de helft werd verminderd. Als Rijkswaterstaat dat niet kon voorzien, kan van appellant ook geen helderziendheid worden verwacht.

De vraag die ter zitting niet kon worden beantwoord door de Minister, is waarom aan appellant geen financiële vergoeding is aangeboden. Aan andere omwonenden is door de projectorganisatie namelijk wel € 25.000,– aangeboden om tijdens de werkzaamheden elders te kunnen verblijven. Daaruit blijkt wel dat er ernstige hinder optrad. Aan welke criteria zou appellant niet hebben voldaan? De Minister moet het antwoord op die vraag schuldig blijven. Duidelijk is wel dat een vergoeding aan deze omwonende ook op zijn plaats is.

De Afdeling oordeelt dat de Minister een nieuw besluit moet nemen en nader advies van een deskundige moet inwinnen. Die deskundige zal moeten beoordelen welke hinder wel voorzienbaar was en welk deel van het gederfde woongenot als onvoorzien voor vergoeding in aanmerking komt.

De Afdeling oordeelt op soortgelijke wijze op het beroep van twee andere omwonenden. Zie ECLI:NL:RVS:2019:3639 en ECLI:NL:RVS:2019:3640.

Wordt vervolgd.

Spoorlawaai

Tijdelijke ontheffing proefritten HSL-Zuid: Vz. ABRvS 1 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3689

De Minister heeft aan ProRail een tijdelijke ontheffing van de naleving van de geluidproductieplafonds verleend voor 100 referentiepunten langs de HSL-Zuid. Dit is nodig voor testritten met een nieuw type treinstel, de Intercity Nieuwe Generatie die snelheden van ten minste 200 km/uur moet gaan halen. In 2020 zullen er overdag maximaal 1.630 testritten plaatsvinden en 517 in de nachtperiode. De geluidproductieplafonds zullen met 0,1 tot 0,5 dB worden overschreden.

De Stichting Stop Geluidsoverlast HSL komt op tegen deze tijdelijke ontheffing. De Stichting komt op voor de belangen van inwoners van Lansingerland, die volgens de Stichting al jarenlang veel hinder ondervinden van de HSL. De toenmalige staatssecretaris heeft in 2015 toegezegd maatregelen te treffen, waarover de Tweede Kamer is geïnformeerd bij brief van 1 oktober 2015. Deze maatregelen zijn echter nog niet getroffen.

In deze procedure staat de voorlopige voorziening centraal die door de Stichting is gevraagd. Het doel van de Stichting is om het besluit te schorsen, zodat er geen testritten kunnen worden uitgevoerd voordat de toegezegde geluidmaatregelen zijn getroffen.

De voorzieningenrechter moet een belangenafweging maken. De uitkomst daarvan is ten gunste van ProRail. Het belang bij een tijdige uitvoering de proefritten is erg groot. De overschrijding van de geluidproductieplafonds is niet zo groot dat een beslissing op bezwaar niet kan worden afgewacht.

In de afweging zal ook zijn betrokken dat de uitvoering van geluidmaatregelen niet sneller gaat indien de testritten worden uitgesteld. Dit gelet op het “stadium waarin de complexe onderhandelingen met de beoogde uitvoerder zich bevinden”. Mooi taalgebruik voor problemen achter de schermen. Wel merkt de voorzieningenrechter expliciet op dat hij ervan uitgaat dat de betrokken partijen ervoor zorg zullen dragen dat de toezegging om de maatregelen zo snel als redelijkerwijs mogelijk uit te voeren, gestand zullen doen.

Een inhoudelijk oordeel over de ontheffing van deze testritten volgt mogelijk later, indien er beroep wordt ingesteld tegen de nog te nemen beslissing op bezwaar.

Ruimtelijke ordening

Plattelandswoning Swifterbant: ABRvS 23 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3586

Een veel voorkomende situatie: de eigenaar van een agrarisch bedrijf met bedrijfswoning verkoopt de beide delen afzonderlijk. De schuur met het daarbij behorende erf is verkocht aan een agrariër. De woning is verkocht aan een ander. Diegene woont daar zonder binding met het agrarische bedrijf. De gemeente wil deze situatie planologisch vastleggen door de woning als plattelandswoning te bestemmen. Dat kan, mits er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

De agrariër verzet zich tegen deze bestemming als plattelandswoning. Hij stelt daar veel meer activiteiten te verrichten dan waar de gemeente van is uitgegaan. De opslag van 1.000 ton uien leidt volgens hem tot veel stofhinder en geluidshinder van de 1.500 tot 1.700 verkeersbewegingen per jaar. En hij wil zijn activiteiten in de toekomst gaan uitbreiden. Volgens de eigenaresse van de woning gebeurt er in de praktijk vrij weinig en ondervindt zij geen overlast. De gemeente is er bij de planvorming van uitgegaan dat de agrarische werkzaamheden nauwelijks invloed hebben op het woon- en leefklimaat.

Volgens de Afdeling heeft de gemeente ten onrechte geen nader onderzoek gedaan. Misschien klopt de stelling van de bewoonster wel dat er feitelijk weinig werkzaamheden worden verricht. Maar de agrariër heeft gesteld als actieve ondernemer de gebruiksmogelijkheden die zijn toegestaan op zijn perceel te willen gaan benutten. Daarom had de gemeente toch onderzoek moeten doen naar de effecten van de planologisch maximale mogelijkheden van het bestemmingsplan, althans van een representatieve invulling daarvan. Zeker nu de woning tot aan de erfgrens mag worden uitgebreid of herbouwd.

Hoveniersbedrijf Rucphen: ABRvS 23 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3599

Op een perceel naast het hoveniersbedrijf wordt de mogelijkheid gecreëerd om twee schuren te vervangen door een woning. Inherent aan de woonbestemming is dat het ook mogelijk wordt om op dat perceel vergunningsvrij een mantelzorgwoning te realiseren. Het hoveniersbedrijf vreest een mogelijke beperking van de bedrijfsvoering indien in de toekomst een dergelijke mantelzorgwoning zou worden gebouwd.

De gemeente verwijst in haar onderbouwing naar een geluidonderzoek dat recent nog is gebruikt om de bestemming voor het hoveniersbedrijf te onderbouwen. Volgens de hovenier is er echter ten onrechte geen rekening gehouden met timmerwerkzaamheden voor onderhoud aan tuinhuisjes en het rijden met een tractor. De Afdeling geeft de hovenier gelijk, dit is eerder niet meegenomen en wel planologisch mogelijk gemaakt. Dat de hovenier deze werkzaamheden niet heeft vermeld in zijn melding op basis van het Activiteitenbesluit doet daar niet aan af. Onderhoud aan tuinhuisjes hoort bij de werkzaamheden van een hovenier en is dus toegestaan en relevant voor de beoordeling van de nieuwe woonbestemming.

Ter zitting hebben de geluidsdeskundigen van beide partijen verklaard dat er vooral een belemmering zou kunnen ontstaan indien er binnen 15 meter van de perceelsgrens een gevoelig object wordt gerealiseerd. De Afdeling geeft de gemeente daarom een concrete opdracht om het gebrek te herstellen. De eerste optie is dat in het bestemmingsplan wordt geregeld dat binnen een zone van 15 meter geen geluidsgevoelige bebouwing mag worden opgericht. Dat kan bijvoorbeeld door daar de bestemming Tuin op te nemen. Die gronden kwalificeren daardoor niet meer als achtererf, waardoor daar geen vergunningsvrije mantelzorgwoning kan worden gerealiseerd. Een concrete tip van de Afdeling mogen we wel zeggen! En als deze hint niet wordt opgepakt is de tweede optie om alsnog te motiveren waarom het wel aanvaardbaar zou zijn om binnen deze 15 meter – en tot waar precies dan – een geluidgevoelig object toe te staan. Ik denk dat de uitkomst hier voor de hand ligt…

Busstation Bolsward: ABRvS 6 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3731

Op het gezoneerde industrieterrein in Bolsward wordt een busstation gerealiseerd. Het college heeft een omgevingsvergunning verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan. Appellant ondervindt relevante geluidhinder van het busstation.

Aan een inhoudelijke beoordeling van de geluidsoverlast komt de Afdeling in feite niet toe. Het bestemmingsplan laat namelijk al een busstation toe. De afwijking van het bestemmingsplan is nodig omdat de initiatiefnemer het busstation anders wenst te situeren. Deze wijziging blijkt voor appellant juist gunstig. Omdat er minder geluidhinder optreedt dan wanneer het busstation conform het bestemmingsplan zou worden gerealiseerd, is het niet nodig om in te gaan op zijn argumenten over onjuiste bronniveaus en dergelijke. Dat maakt de vergelijking immers niet anders.

Deze planologische verbetering betekent ook dat er geen ruimte is om in te gaan op zijn bezwaren over slaapverstoring en ontwaakreacties in de woning. Of dat anders veel resultaat had gehad is maar de vraag, de Afdeling stelt niet voor niets voorop dat appellant woonachtig is in een bedrijfswoning op het gezoneerde industrieterrein.

Wabo

Bestaande rechten motorcrossterrein Staphorst: ABRvS 23 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3583

Het is goed om weer scherp voor ogen te hebben wat de invloed is van bestaande rechten op het moment dat er een nieuwe omgevingsvergunning milieu wordt verleend. In dit geval gaat het om het motorcrossterrein in Staphorst. Vanwege de aanpassing en verlenging van de motorcrossbaan wordt er een nieuwe omgevingsvergunning milieu verleend, die de gehele inrichting omvat.

In hoger beroep komt onder andere de vraag aan de orde hoe het bevoegd gezag de bestaande rechten moet betrekken bij de vergunningverlening. Moet de eerder vergunde geluidruimte opnieuw worden vergund? Nee.

Het respecteren van bestaande rechten betekent dat eerder vergunde activiteiten in beginsel opnieuw moeten worden vergund. Maar dat hoeft niet per se onder dezelfde voorwaarden te gebeuren. De drijver van de inrichting kan dus geen aanspraak maken op de bestaande geluidruimte die eerder is toegekend voor de uitoefening van die activiteiten. Het bevoegd gezag kan nu andere of strengere geluidgrenswaarden vaststellen. Deze mogen alleen niet zo streng zijn dat daarmee de eerder vergunde activiteiten de facto onmogelijk zijn en daarmee impliciet worden geweigerd.

Pluimveehouderij Leveroy: ABRvS 6 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3703

Het college van Nederweert heeft een omgevingsvergunning milieu verleend voor het veranderen van de pluimveehouderij voor het houden van ruim 41.000 vleeskuikens in vier stallen. Appellant woont tegenover de pluimveehouderij. Hij heeft vooral last van de vervoersbewegingen.

Om geluidsoverlast te voorkomen zijn er voorschriften aan de vergunning verbonden. Zo moeten vrachtwagenchauffeurs worden geïnstrueerd om rustig te rijden. Daartoe moeten er bij het oprijden van iedere inrit goed zichtbaar borden worden geplaatst waarop chauffeurs worden gemaand rustig en langzaam te rijden. Ook moet op dat bord worden vermeld dat de achteruitrijsignalering moet worden uitgeschakeld voordat het voertuig het terrein op rijdt. Als het uitschakelen daarvan niet mogelijk is, dient de chauffeur te worden geïnstrueerd dat deze met zijn voertuig binnen de inrichting niet achteruit mag rijden of de inrichting niet mag betreden.

Volgens appellant zijn deze voorschriften niet voldoende concreet en handhaafbaar. Waarschijnlijk doelt appellant dan vooral op het rustig en langzaam rijden, wanneer is daarvan sprake? Volgens de Afdeling zijn de voorschriften wel degelijk handhaafbaar. De Afdeling betrekt het vooral op de borden die moeten worden geplaatst, daarvan kan simpel worden gecontroleerd of ze er staan of niet.

Het betoog van appellant dat er in de nacht een alternatieve route moet worden gereden zodat de vrachtwagens niet voor zijn woning staan te wachten, slaagt niet. Een alternatieve oprit aan dezelfde weg is niet geschikt voor vrachtwagens. Een alternatieve ontsluiting aan de andere zijde van het bedrijf op een andere weg is evenmin reëel, omdat de vrachtwagens dan over te smalle wegen zouden moeten rijden. Het bevoegd gezag heeft terecht afgezien van een dergelijk voorschrift.

Windpark Hartelbrug II: ABRvS 13 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3820

De vergunningverlening voor het windpark Hartelbrug II verloopt moeizaam. In 2014 zijn deze windturbines al gebouwd, op basis van een vergunning uit 2011 die in 2014 echter door de rechtbank is vernietigd. Deze vernietiging is in hoger beroep in stand gebleven.

Om de geluidbelasting van deze windturbines te beperken heeft het college vervolgens in 2014 maatwerkvoorschriften opgelegd. Er is namelijk sprake van bijzondere lokale omstandigheden. De woonwijken van Geervliet en Heenvliet ondervinden namelijk ook geluidhinder van de industrie in de Botlek, de rijksweg A15, de Havenspoorlijn, de scheepvaart op het Hartelkanaal en de provinciale weg N218. De geluidbelasting van de windturbines heeft de grootste impact bij zuidelijke windrichtingen in de nachtperiode, omdat dan de overige geluidbelastingen gedeeltelijk wegvallen. Het bevoegd gezag probeert daarom de geluidbelasting in de nachtperiode zoveel mogelijk te beperken.

De maatwerkvoorschriften uit 2014 hebben de eindstreep echter niet gehaald. Er was voorzien in een gedetailleerd voorschrift waarmee werd afgeweken van de dosismaat dB in Lden of Lnight. Dat de Afdeling dat niet toestaat bespraken we in het overzicht van augustus 2017.

Hoe verder? Het college verleent opnieuw een omgevingsvergunning. Dit is een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen en voor de beperkte milieutoets als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder i van de Wabo. Het college heeft aan die omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM) voorschriften verbonden. De beroepschriften van zowel de exploitant als de omwonenden richten zich tegen deze OBM.

Een van de voorschriften houdt kort gezegd in dat in de nachtperiode bij bepaalde windrichtingen gebruik moet worden gemaakt van de “reduced power mode”. De gedachte van het college is dat de windturbines dan 2 dB minder geluid produceren dan de garantiewaarde die door de fabrikant is aangegeven.

Vervolgens ontvouwt zich een juridische discussie. Is het college wel bevoegd om voorschriften te verbinden aan de OBM? In principe niet. Maar er is een uitzondering, namelijk als die voorschriften zien op maatregelen die zijn genoemd in de aanmeldingsnotitie voor de m.e.r.-beoordeling of het m.e.r.-beoordelingsbesluit. Uit die documenten blijkt niet dat de 2 dB geluidreductie als maatregel van belang is geweest om belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te vermijden of te voorkomen. Er is dus geen wettelijke grondslag om het betreffende voorschrift aan de OBM te verbinden. Het beroep is gegrond, het besluit over de OBM wordt vernietigd en het college moet opnieuw een nieuw besluit gaan nemen.

De omwonenden hebben ook hoger beroep ingesteld. Zij stellen dat uit alles blijkt dat het voor het college van belang is om de geluidbelasting in de nacht te beperken. Dat is immers steeds de insteek van het college geweest: wel vergunning verlenen, maar in de nacht een tandje minder. Maar vanwege het wettelijke systeem kon het college dus geen voorschrift aan de OBM verbinden waarmee de geluidsbelasting wordt beperkt.

Het is afwachten welk besluit er nu wordt genomen en of het college nog ruimte heeft om de vergunning te weigeren. Binnen de wettelijke systematiek lijkt dat steeds moeilijker te worden.

Meten en rekenen

Vrachtwagenbewegingen Nederweert: ABRvS 23 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3584

Op het perceel van een voormalige veehouderij wordt een grondverzet- en loonwerkbedrijf geëxploiteerd. Het bestemmingsplan wordt hiervoor aangepast. In beroep staat onder andere de beoordeling van de indirecte hinder ter discussie. Kunnen de verkeersbewegingen van met name zwaar vrachtverkeer voldoen aan de richtwaarde uit de VNG-brochure van 50 dB(A) etmaalwaarde?

In het akoestisch rapport zijn twee situaties beschouwd. Er is een worst case scenario onderzocht met 235 verkeersbewegingen per etmaal. En een scenario met 62 verkeersbewegingen per dag. Dat laatste sluit aan bij de regels van het bestemmingsplan, waarin is bepaald dat het bedrijf niet in gebruik mag zijn als op deze locatie het aantal bedrijfsmatige vervoersbewegingen via de inrit Bloemerstraat meer bedraagt dan in totaal 62 vervoersbewegingen per dag. Van deze 62 vervoersbewegingen per dagen mogen er maximaal 44 middelzware en zware vervoersbewegingen betreffen.

Uitgaande van 62 verkeersbewegingen is de geluidbelasting van 43 dB(A) in de dagperiode en 35 respectievelijk 25 dB(A) in de avond- en nachtperiode. Het worst case scenario met 235 verkeersbewegingen leidt tot geluidsbelastingen van 46/43/39 dB(A). Conclusie van het rapport is dat aan de richtwaarde wordt voldaan.

Appellant stelt dat onjuiste bronvermogens zijn gehanteerd voor het vrachtverkeer. Er is gerekend met een bronvermogen van 103 dB(A). Dit is volgens de Afdeling een bruikbaar bronniveau, gelet op de verwijzing van de raad naar het artikel “Geluidemissie van langzaam rijdende vrachtwagens, een update na 10 jaar” in het tijdschrift Geluid van maart 2019. In dat artikel word geconcludeerd dat het gemiddelde geluidvermogen van dieselvrachtwagens in 2018 bij een snelheid van 35 km per uur 103 dB(A) was.

Appellant voert daarnaast aan dat er onvoldoende rekening is gehouden met het rijden over klinkers of grastegels. Dan zal de geluidbelasting volgens de contra-expertise van appellant met 6 dB toenemen. Volgens de Afdeling is er geluidruimte voor extra geluid als gevolg van het rijden over grastegels. Gezien de planregels is de geluidbelasting die optreedt bij 62 vervoersbewegingen bepalend. Bovendien is in het rapport al het verkeer zowel aan de noordelijke als zuidelijke richting toegerekend, terwijl de raad heeft toegelicht dat dit verkeer in de praktijk voor de helft over beide richtingen zal worden verdeeld. In de nachtperiode hoeft overigens geen rekening te worden gehouden met het rijden over grastegels, omdat er in de nachtperiode niet of nauwelijks tegemoetkomend verkeer aanwezig zal zijn.

Het liefste zou appellant zien dat het bedrijf via een andere weg wordt ontsloten. Uit het verkeerskundig rapport dat appellant heeft laten opstellen blijkt dat die alternatieve route geschikter en veiliger is. Dat wordt door de gemeente ook onderschreven. Niettemin komen de verkeersdeskundigen van beide partijen tot de conclusie dat de gekozen ontsluitingsroute qua capaciteit ook is berekend op het verkeer van het bedrijf. De keuze voor deze ontsluiting is daarom niet onaanvaardbaar.

Bouwbesluit

Waterval Eindhoven: ABRvS 6 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3723

Buurman, mag de waterval wat zachter? Sommige mensen vinden het geluid van een waterval rustgevend. Maar als je er niet voor gekozen hebt om naast een waterval te gaan wonen, kan het vervelend zijn dat je buurman wel een groot fan is. In Eindhoven leidde tot een handhavingsverzoek.

Het college zag zich voor de vraag gesteld welke geluidnorm op deze waterval zou moeten worden losgelaten. Het Activiteitenbesluit is niet van toepassing op dit soort persoonlijke liefhebberijen. Het college heeft daarom bekeken of er sprake is van een overtreding van artikel 7.22 van het Bouwbesluit. Op grond daarvan is het verboden om “op een open erf of terrein voorwerpen te plaatsen of te hebben of handelingen te verrichten waardoor op voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze overlast wordt veroorzaakt door geluid”.

Dit is een restbepaling die kan worden gebruikt wanneer er geen andere regelgeving van toepassing is die kan worden toegepast om op te treden tegen overmatige hinder. Wanneer is er dan sprake van overmatige hinder? Het college besluit de normstelling van het Activiteitenbesluit overeenkomstig toe te passen en toetst aan de geluidgrenswaarden van 50, 45 en 40 dB(A) in de dag, avond- en nachtperiode. Appellante meent dat in een rustige woonwijk geluidgrenswaarden van 45, 40 en 35 dB(A) gelden. En uit het akoestisch onderzoek blijkt dat aan die normen niet kan worden voldaan.

De Afdeling toetst de beoordeling van het college marginaal. Het is aan het college om invulling te geven aan het begrip overmatige hinder. Dat mag door aansluiting te zoeken bij het Activiteitenbesluit. Het college heeft in redelijkheid kunnen stellen dat de waterval in de vijver geen overmatige hinder als bedoeld in artikel 7.22 van het Bouwbesluit veroorzaakt.

Deze waterval klettert voorlopig dus naar hartenlust verder. Wellicht volgt er nog een civielrechtelijke procedure.