Jurisprudentie feb/maa 2019

Overzicht jurisprudentie februari en maart 2019

Door: Daniëlla Nijman, Halsten advocaten

Een selectie van de uitspraken die in februari en maart zijn gedaan door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

Verkeer

Handhaving reflecterend geluidscherm ProRail: ABRvS 13 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:799

Soms doet een uitspraak de wenkbrauwen fronsen en krijgt de term ‘juridisch bezien’ een slechte nasmaak. Zoals hier in de situatie dat ProRail in afwijking van het tracébesluit OV-SAAL (Spooruitbreiding Schiphol-Amsterdam-Almere-Lelystad) het geluidscherm anders uitvoert dan in het tracébesluit is voorgeschreven. Welke juridische mogelijkheden zijn er om daartegen op te komen? Lees hier verder.

Reconstructie N525 Laren: ABRvS 13 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:403

Het college van Laren heeft aan de provincie Noord-Holland een omgevingsvergunning verleend voor de reconstructie van de N525 en het aanpassen van de af- en opritten van de A1.

De zaak is eerst bij de rechtbank aan de orde geweest en ligt nu in hoger beroep ter beoordeling voor bij de Afdeling. De Afdeling benadert de zaak anders dan de rechtbank.

Het eerste punt dat aan de orde komt is of de geluidbelasting moet worden gemeten of berekend. De rechtbank had geoordeeld dat het in de rede lag om in dit geval metingen te doen bij de woningen van appellanten. Dit is een bijzonder oordeel, nu het juist gebruikelijk is dat de geluidbelasting wordt berekend en niet gemeten. In hoger beroep is uitvoerig toegelicht waarom een meting in dit geval geen betrouwbare resultaten oplevert. De meting zal o.a. gecorrigeerd moeten worden aan de hand van verkeerstellingen. Dat is een intensieve klus. Daarnaast is de meting niet te vergelijken met de situatie voor reconstructie. De werkzaamheden zijn namelijk al uitgevoerd. Al met al oordeelt de Afdeling dat er geen reden is om af te wijken van de hoofdregel dat de geluidbelasting wordt berekend en niet gemeten.

De rechtbank blijkt ook ten onrechte te hebben geoordeeld dat de gehanteerde verkeerscijfers niet representatief zouden zijn. De Afdeling is wel overtuigd door de rapporten die zijn opgesteld.

Dat betekent dat de volgende stap moet worden gezet: de inhoudelijke beoordeling. Is de cumulatieve geluidhinder bij de omwonenden aanvaardbaar? Voor het pand van appellant zal de cumulatieve geluidbelasting toenemen van 70 dB in 2014 naar 71 dB in 2030. Het college stelt dat zij een maximale cumulatieve geluidbelasting van 73 dB aanvaardbaar vindt. Het treffen van aanvullende geluidmaatregelen zou stuiten op financiële bezwaren.

De Afdeling vindt dat het college te gemakkelijk stelt dat het niet mogelijk is om een geluidscherm te realiseren. De gronden waar een geluidscherm zou moeten komen zijn deels in eigendom van Rijkswaterstaat. Een ander deel is in eigendom van de Provincie. Rijkswaterstaat geeft geen toestemming voor de bouw van een geluidscherm omdat het niet wil worden belemmerd bij de uitvoering van eventuele toekomstige projecten. Volgens de Afdeling zou er niettemin moeten worden gekeken of er dan nog een geluidscherm kan worden geplaatst op de gronden van de Provincie. Er zal dan wel een opening ontstaan, maar de geluidbelasting ter plaatse van de woning kan mogelijk wel worden beperkt. De stelling dat er kabels en leidingen liggen is niet onderbouwd en is voor de Afdeling kennelijk ook geen directe belemmering. Zoals appellanten stellen kunnen de kabels en leidingen mogelijk worden verlegd.

Of er daadwerkelijk een scherm komt is nog de vraag, maar het college zal dat in ieder geval nader moeten onderzoeken en beter moeten motiveren.

Laagfrequent geluid spoor Groningen-Leeuwarden: ABRvS 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:537

Het tracébesluit Extra Sneltrein Groningen-Leeuwarden houdt o.a. in dat het spoor wordt verdubbeld en perrons worden verlengd zodat er meer en langere treinen kunnen rijden.

De argumenten van omwonenden die zien op de berekening van de geluidbelasting op de geluidproductieplafonds worden door de Afdeling een voor een weerlegd. Dit is lezenswaardig vanwege de uitleg over de systematiek van de wettelijke regeling voor geluidproductieplafonds.

Op het punt van het laagfrequent geluid hebben de omwonenden wel terechte bezwaren. Hoewel een wettelijk kader voor laagfrequent geluid ontbreekt, heeft de staatssecretaris het tracébesluit beoordeeld aan de hand van de Vercammen-curve. Er is een algemeen onderzoek uitgevoerd, waarbij een bepaalde woning als maatgevend is aangemerkt. Tegelijkertijd is onderkend dat de effecten bij andere woningen anders kunnen zijn, vanwege de bijzondere eigenschappen van laagfrequent geluid en het zogenaamde “staande golf effect”.

Een van de omwonenden woont op korte afstand van de opstelplaats. Daar kunnen gestalde treinen met stationair draaiende motor staan, waardoor laagfrequent geluid ontstaat. In de huidige situatie is er al sprake van laagfrequent geluid bij de woning. De toetsingscurve Vercammen wordt al overschreden. Ook is duidelijk dat het laagfrequent geluid als gevolg van het tracébesluit toeneemt. De Staatssecretaris had daarom specifiek onderzoek moeten doen naar de situatie ter plaatse van deze woning. Met een verwijzing naar de zogenaamde maatgevende woning kan niet worden volstaan.

De Afdeling draagt de staatssecretaris op om binnen 16 weken nader onderzoek te doen en het besluit nader te motiveren of een gewijzigd besluit te nemen.

Wabo

Incidentele bedrijfssituatie mestvergisting: ABRvS 20 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:858

Het college van Dongeradeel heeft een omgevingsvergunning milieu verleend voor de uitbreiding en wijziging van een veehouderij. De aanvraag ziet o.a. op het uitbreiden van een ligboxenstal en het oprichten van een mestsilo.

In de procedure bij de rechtbank en de Afdeling gaat het om de vraag of er voorschriften aan de omgevingsvergunning verbonden hadden moeten worden vanwege de geluidbelasting van het inkuilen van gras en mais. Dat gebeurt gedurende 12 dagen per jaar in de dag-, avond- en nachtperiode.

Het college heeft dit als incidentele bedrijfssituatie aangemerkt. Uit de omgevingsvergunning volgt dat de standaard geluidvoorschriften daar niet op van toepassing zijn. Omwonenden zijn van mening dat het college had moeten beoordelen of de geluidbelasting van het inkuilen aanvaardbaar is. Ook stellen zij dat er specifieke geluidvoorschriften moeten worden opgenomen om deze incidentele bedrijfssituatie te reguleren. De rechtbank heeft de omwonenden daarin gelijk gegeven.

Het college is het hier niet mee eens. Daartoe verwijst het college naar het akoestisch rapport dat onderdeel is van de aanvraag en daarmee ook van de omgevingsvergunning. In het akoestisch rapport is opgenomen dat het inkuilen leidt tot een incidentele geluidbelasting van 44 dB(A). Omdat het rapport onderdeel uitmaakt van de omgevingsvergunning is volgens het college gewaarborgd dat de exploitant zich daaraan moet houden.

De Afdeling oordeelt dat het college meer moet doen. Ten eerste moet het college motiveren welke geluidbelasting aanvaardbaar is voor de incidentele bedrijfssituatie. Als het college de betreffende 44 dB(A) aanvaardbaar vindt, dan moet via een voorschrift aan de omgevingsvergunning zeker worden gesteld dat de geluidbelasting niet hoger zal zijn dan die 44 dB(A). Het enkele feit dat in het akoestisch rapport de geluidbelasting is berekend, maakt niet dat de daarin vermelde geluidbelasting als voorschrift aan de omgevingsvergunning is verbonden. Nu dat niet is gebeurd, kan het college niet handhavend optreden indien er toch meer geluid wordt geproduceerd.

Handhaving

Handhaving Motorcrossterrein Prikkedam: ABRvS 6 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:697

Op verzoek van een omwonende wordt handhavend opgetreden tegen MSV De Prikkedam. Op basis van de milieuvergunning mogen de maximale geluidniveaus tijdens trainingen niet hoger zijn dan 70 dB(A) op het aangewezen meetpunt. Uit twee metingen van de omgevingsdienst volgen geluidniveaus van 75 en 76 dB(A), reden waarom een last onder dwangsom is opgelegd.

De motorcrossvereniging voert aan dat het gekozen meetpunt geen representatief alternatief is voor het meetpunt dat in de milieuvergunning is aangewezen. De rechtbank en Afdeling volgen dat standpunt niet, mede gebaseerd op een advies van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB). Op het aangewezen meetpunt staat een gebouw, zodat het daar feitelijk onmogelijk is om te meten. Het gekozen meetpunt bevindt zich op gelijke afstand van het motorcrossterrein en in dezelfde richting. Het is niet aannemelijk dat daar een relevant verschil in geluidniveau optreedt.

Vervolgens stelt de motorcrossvereniging dat er onvoldoende zicht was vanaf het meetpunt op het motorcrossterrein, waardoor onduidelijk is of de gemeten piekniveaus door MSV De Prikkedam zijn veroorzaakt of niet. De Afdeling oordeelt op basis van de bevindingen van de StAB dat er voldoende zicht was op omliggende wegen om auditief en visueel te kunnen beoordelen of het geluid afkomstig was van het motorcrossterrein. Bij de geringste twijfel zijn de gemeten pieken buiten beschouwing gelaten.

Dat er geen meteocorrectieterm is toegepast blijkt ook geen probleem. De milieuvergunning schrijft namelijk voor dat de metingen moeten plaatsvinden aan de hand van de oude Handleiding meten en rekenen 1981. Op basis van die handleiding wordt er geen meteocorrectieterm toegepast voor de maximale geluidniveaus. In de Handleiding van 1999 is dat wel voorgeschreven, maar die regels zijn voor MSV De Prikkedam dus niet van toepassing.

De conclusie is dat de last onder dwangsom terecht is opgelegd. Inmiddels is er ook al een dwangsom verbeurd. De Afdeling oordeelt dat die meting eveneens correct is uitgevoerd en de dwangsom kan worden ingevorderd. Dat MSV De Prikkedam met de gemeente in overleg is over een nieuw bestemmingsplan en een aangepaste omgevingsvergunning milieu doet daar niet aan af.

Tonaal geluid koelinstallatie Leiden, ABRvS 27 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:634

Appellant heeft een handhavingsverzoek ingediend omdat zij last heeft van de koelinstallatie van de nieuwe keuken van het woonzorgcentrum. De Omgevingsdienst heeft geen overschrijding van de normen van het Activiteitenbesluit gemeten, zodat het handhavingsverzoek wordt afgewezen.

Appellant stelt dat er ten onrechte geen toeslag voor tonaal geluid is toegepast. De vraag die aan de orde komt is hoe een eventueel tonaal karakter moet worden vastgesteld. En wat is belangrijker, de auditieve waarneming ter plaatse of een spectrumanalyse?

Bepalend is of het geluid een duidelijk waarneembaar tonaal karakter heeft ter plaatse van het beoordelingspunt. In sommige gevallen kan een (smalbandige) spectrale analyse de aanwezigheid van een zuivere toon aantonen, bijvoorbeeld door de aanwezigheid van pieken in het spectrum.

Twee medewerkers van de Omgevingsdienst hebben de situatie beoordeeld. Zij hebben geen tonaal karakter waargenomen of gemeten. Appellant brengt een tegenrapport in het geding en stelt dat uit een gedane spectrumanalyse een piek naar voren komt die duidt op een laagfrequent tonaal karakter. De Afdeling vindt dit onvoldoende. Een piek is volgens de Handleiding namelijk niet altijd het bewijs van tonaal geluid. Dat wordt in eerste instantie vastgesteld door de auditieve waarneming. Een spectrumanalyse kan vervolgens bij twijfel als ondersteunend bewijs dienen. Zonder hoorbaar tonaal karakter is er dus geen aanleiding om een toeslag te hanteren.

Onbemand meten afvalverwerker Noordwijk: ABRvS 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:503

Aan een afvalverwerkingsbedrijf in Noordwijk is door het college van GS van Zuid-Holland een last onder dwangsom opgelegd. De maximale geluidniveaus die zijn voorgeschreven in de omgevingsvergunning milieu worden overschreden.

De controle heeft plaatsgevonden door continue onbemande metingen. Het bedrijf in kwestie voert aan dat op basis daarvan geen dwangsommen kunnen worden ingevorderd. Uit de jurisprudentie van de Afdeling volgt namelijk dat invorderingsbesluiten moeten zijn gebaseerd op een deugdelijke en controleerbare vaststelling van feiten die moeten zijn gedaan door een ter zake deskundige medewerker, waarbij de bevindingen op schrift moeten worden gesteld. Dat de Handleiding meten en reken het toestaat om onbemand te meten, betekent volgens het bedrijf niet dat daarmee ook aan de strenge eisen van de Afdeling wordt voldaan.

De Afdeling vindt onbemande metingen echter prima. Onbemande metingen zijn namelijk niet zonder meer onbetrouwbaar. Er is niet per definitie een directe waarneming door een toezichthouder nodig om op betrouwbare wijze vast te stellen hoe een geluidpiek is veroorzaakt. Door de manier waarop in dit geval de microfoons zijn opgesteld (op twee meetpunten) kan met zekerheid worden vastgesteld dat bepaalde pieken bij het bedrijf van appellant vandaan komen.

Appellant voert nog aan dat de geluidmeters na iedere meetsessie moeten worden gekalibreerd. Het college licht toe dat de meter en ijkbron iedere twee jaar uitgebreid worden getest en dat de geluidmeters voor plaatsing zijn gekalibreerd. Een meetsessie kan ook twee jaar lang duren. Deze werkwijze is volgens de Afdeling niet in strijd met de Handleiding.

Planschade

Wegbestemmen milieucategorieën Papendrecht: ABRvS 6 februari 2019 ECLI:NL:RVS:2019:322

Door de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan vervalt de mogelijkheid voor de vestiging van bedrijven in milieucategorie 4 en 5. De eigenaar van het perceel in kwestie stelt dat zijn perceel, dat gezien de ligging zeer geschikt is voor watergebonden bedrijvigheid, minder waard is als daar alleen bedrijven tot met milieucategorie 3 kunnen worden gevestigd. De watergebonden industrie valt dan vrijwel volledig weg.

Het college heeft de aanvraag tot vergoeding van planschade afgewezen. Volgens het college was het onder het oude planologisch regime namelijk al met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid uitgesloten dat er bedrijven in milieucategorie 4 en 5 konden worden gevestigd. Het perceel ligt namelijk op een gezoneerd industrieterrein dat akoestisch vol was. Vanwege de overschrijdingen op de zonegrens was het onmogelijk om een omgevingsvergunning milieu te verlenen. Het industrieterrein zat ‘op slot’.

Appellant stelt dat dit geen harde beperking is. Een bedrijf zou immers geluidmaatregelen kunnen treffen op eigen terrein, waardoor vergunningverlening alsnog mogelijk zou zijn.

De Afdeling schakelt de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB) in voor advies. De StAB constateert dat de geluidruimte inderdaad volledig benut was, maar ziet het op slot zitten van het industrieterrein als een tijdelijke belemmering of ‘boekhoudkundig’ probleem. De belemmeringen werden veroorzaakt door de aanwezigheid van andere bedrijven en het feit dat de zonebeheerder het beleid voor wat betreft de geluidzone niet had geactualiseerd. Toen dat in 2009 werd gedaan konden er weer vergunningen worden verleend.

De Afdeling volgt de StAB in de visie dat het op slot zitten van het industrieterrein een tijdelijk probleem is. Het feit dat er na actualisatie van het zonebeheer weer vergunningen werden verleend, onderstreept dat.

Voor de beoordeling van de planschade betekent dit dat het college wel degelijk als uitgangspunt diende te hanteren dat de vestiging van bedrijven in milieucategorie 4 en 5 onder het oude planologisch regime mogelijk was. De te vergoeden planschade wordt daardoor niet vastgesteld op € 0,– maar op € 1.145.000,–. Dat is de moeite.